ECLI:NL:CRVB:2014:3013

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 september 2014
Publicatiedatum
11 september 2014
Zaaknummer
13-1850 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering nabestaandenuitkering op basis van arbeidsongeschiktheid in de zin van de ANW

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellante, geboren in 1954, had een nabestaandenuitkering aangevraagd op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) na het overlijden van haar echtgenoot in 2007. De Sociale verzekeringsbank (Svb) weigerde deze uitkering, omdat zij van mening was dat appellante niet arbeidsongeschikt was in de zin van de ANW. Dit oordeel was gebaseerd op een advies van ClientFirst, dat na medisch en arbeidskundig onderzoek concludeerde dat appellante met haar fysieke beperkingen in staat was om passende functies te vervullen.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Svb, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellante ook ongegrond verklaard, waarbij zij geen reden vond om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van het Uwv. In hoger beroep heeft appellante opnieuw gesteld dat het medisch en arbeidskundig onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest en dat haar beperkingen niet juist zijn beoordeeld.

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de informatie van de behandelend sector is betrokken bij het onderzoek en dat er geen objectieve medische gegevens zijn overgelegd die de juistheid van de vastgestelde functionele mogelijkheden in twijfel trekken. De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, omdat er geen reden is om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de voor appellante geduide functies. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/1850 ANW
Datum uitspraak: 5 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
13 maart 2013, 12/5596 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante hebben mr. L. Orie en mr. M.L.M. Klinkhamer hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Orie en R. Verbeek, voormalig fysiotherapeut van appellante. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnisse.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is geboren op [in]1954. Zij heeft bij de Svb een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) aangevraagd wegens het overlijden van haar echtgenoot op 21 december 2007. Zij heeft daarbij aangegeven arbeidsongeschikt te zijn.
1.2. De Svb heeft ClientFirst verzocht te onderzoeken of appellante arbeidsongeschikt is in de zin van de ANW. ClientFirst heeft op 3 januari 2011 advies uitgebracht aan de Svb. Het advies, gebaseerd op medisch en arbeidskundig onderzoek, houdt in dat appellante niet arbeidsongeschikt is. Appellante heeft weliswaar fysieke beperkingen ten gevolge van de bij haar vastgestelde ziekte van Bechterew, maar wordt hiermee in staat geacht de voor haar geselecteerde functies te verrichten. Bij besluit van 10 januari 2011 heeft de Svb appellante een nabestaandenuitkering geweigerd omdat zij niet aan de voorwaarden voor toekenning voldoet. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en daarbij gesteld dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid onvoldoende is onderzocht.
1.3. De Svb heeft vervolgens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) verzocht om een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante. In dit verband heeft de bezwaarverzekeringsarts zich op basis van dossierstudie kunnen verenigen met de door de verzekeringsarts van ClientFirst bij appellante vastgestelde fysieke beperkingen, zij het dat aan de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) een beperking ten aanzien van het werken onder (continue) werkdruk dient te worden toegevoegd. Vervolgens is er een rapport uitgebracht door een bezwaararbeidsdeskundige van het Uwv. Deze is tot de conclusie gekomen dat appellante met de vastgestelde beperkingen in passende functies een zodanig inkomen kan verdienen dat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de ANW. De bezwaarverzekeringsarts heeft daarna in reactie op de door appellante ingebrachte brieven van haar huisarts en fysiotherapeut te kennen gegeven dat rekening is gehouden met de beperkingen ten gevolge van de ziekte van Bechterew. Appellante wordt geschikt geacht voor werkzaamheden die niet te rugbelastend zijn. De informatie van de huisarts en fysiotherapeut geeft geen aanleiding om daarover een ander standpunt in te nemen. Vervolgens heeft de Svb bij beslissing op bezwaar van 3 juli 2012 het bezwaar ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard. Zij heeft geen reden gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van het Uwv dat bij appellante op de datum in geding geen sprake was van arbeidsongeschiktheid van meer dan 45%.
3.
Ook in hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat het medisch en arbeidskundig onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest. De brieven van de huisarts en de fysiotherapeut zijn volgens appellante niet op de juiste wijze betrokken bij het onderzoek. Vanwege de bij haar bestaande beperkingen acht zij zich meer dan 45% arbeidsongeschikt.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat wat betreft de medische grondslag er geen grond voor twijfel is aan de juistheid van de door de verzekeringsarts van ClientFirst en bezwaarverzekeringsarts van het Uwv in acht genomen medische beperkingen van appellante, zoals neergelegd in de FML. De informatie van de behandelend sector is betrokken bij het onderzoek en de visie van de bezwaarverzekeringsarts daarover kan worden gevolgd. Appellante heeft in hoger beroep geen objectieve medische gegevens overgelegd die twijfel doen rijzen aan de juistheid van de bij voornoemde FML vastgestelde functionele mogelijkheden. Hierbij wordt van belang geacht dat de in hoger beroep ingebrachte brief van de voormalige fysiotherapeut van appellante, R. Verbeek, van 25 mei 2013, en de door hem ter zitting gegeven toelichting over de gezondheidstoestand van appellante in essentie gelijk is aan de in bezwaar ingebrachte informatie.
4.2.
Uitgaande van een juiste vaststelling van de functionele mogelijkheden van appellante is er geen reden om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de voor appellante geduide functies.
4.3.
Het onder 4.1 en 4.2 overwogene leidt tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2014.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) B. Fotchind

IJ