ECLI:NL:CRVB:2014:3007

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 september 2014
Publicatiedatum
11 september 2014
Zaaknummer
12-6414 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellante, die als office manager werkte en op 22 april 2008 wegens ziekte uitviel. Na een beoordeling in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd vastgesteld dat appellante vanaf 20 april 2010 geen recht meer had op een WIA-uitkering. Op 2 september 2011 meldde zij zich opnieuw ziek, waarna haar een Ziektewet-uitkering werd toegekend. Deze uitkering werd echter op 16 mei 2012 beëindigd op basis van een rapport van een verzekeringsarts, die oordeelde dat appellante hersteld was.

Appellante ging in bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde haar bezwaar ongegrond. In beroep bij de rechtbank werd de uitspraak van het Uwv bevestigd. Appellante ging vervolgens in hoger beroep, waarbij zij stelde dat haar klachten, waaronder duizeligheid en tinnitus, waren toegenomen en dat zij niet in staat was haar werk te verrichten. Ter ondersteuning van haar standpunt overhandigde zij medische informatie van verschillende specialisten.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de (bezwaar)verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden gedaan naar de medische situatie van appellante en dat hun conclusie dat zij per 16 mei 2012 in staat was haar werk te verrichten, niet onjuist was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 3 september 2014.

Uitspraak

12/6414 ZW
Datum uitspraak: 3 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
19 oktober 2012, 12/2032 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.A.M. Kools, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kools. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is office manager geweest voor 24 uur per week. Op 22 april 2008 is zij wegens ziekte uitgevallen voor deze werkzaamheden. Na een beoordeling in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is bij besluit van 15 april 2010 vastgesteld dat appellante vanaf 20 april 2010 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij voor afloop van de wettelijke wachttijd weer geschikt wordt geacht voor haar maatgevende arbeid. Op 2 september 2011 heeft appellante, terwijl zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, zich weer ziek gemeld, waarna haar met ingang van deze datum een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) is toegekend. Nadat appellante op het spreekuur van een verzekeringsarts was geweest, is deze ZW-uitkering, in overeenstemming met het rapport van 11 mei 2012 van de verzekeringsarts, bij besluit van dezelfde datum met ingang van 16 mei 2012 beëindigd.
1.2. In bezwaar heeft appellante gesteld dat zij ten onrechte hersteld is verklaard. Zij heeft naar voren gebracht dat zij nog steeds veel last heeft van duizeligheid, alsmede oorklachten. De tinnitus is verergerd, waardoor zij een slechte nachtrust heeft en overdag moe is.
1.3. Nadat de bezwaarverzekeringsarts appellante op de hoorzitting had gesproken, heeft deze arts in een rapport van 21 juni 2012 te kennen gegeven dat hij de bevindingen van de verzekeringsarts onderschrijft. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 25 juni 2012 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2.
Nadat appellante in beroep nadere medische informatie had ingebracht en van de zijde van het Uwv een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 3 augustus 2012 was overgelegd, heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante gesteld dat zij last heeft van duizeligheid, een vol gevoel in het oor, slecht horen, coördinatieproblemen, brommen en bonzen, tinnitus, slechte nachtrust en vermoeidheid. Daarnaast heeft zij uitval van drie vingers, een vastzittende nek en schouders en pijnscheuten over haar schedel, oor en oogkas. Appellante is van mening dat zij als gevolg van deze klachten, die in vergelijking met het verleden ook zijn toegenomen, per 16 mei 2012 niet in staat was om haar eigen werk te verrichten. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft zij informatie overgelegd van KNO-artsen H.P.M. Kunst en J.P. de Mönnink, alsmede neuroloog dr. Th.W. Rentmeester.
3.2.
Door het Uwv is in hoger beroep een rapport van 27 februari 2014 van de bezwaarverzekeringsarts overgelegd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 19 van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak wordt in dit artikel onder “zijn arbeid” verstaan de laatste voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv, in overeenstemming met het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van
21 juni 2012, als zodanig aangemerkt de functie van office manager en dat kan op grond van de beschikbare gegevens niet voor onjuist worden gehouden.
4.2.
Vastgesteld wordt dat de (bezwaar)verzekeringsartsen een zorgvuldig onderzoek hebben ingesteld naar de medische situatie van appellante op 16 mei 2012. Bij hun beoordeling zijn zij uitgegaan van oorklachten (tinnitus), evenwichtstoornissen, psychosociale problematiek, van (pijn)klachten aan hoofd en kaak en van (in)slaapproblemen en daarmee hebben zij een juist beeld geschetst van de klachten van appellante. Voorts wordt geoordeeld dat deze artsen in hun verschillende rapporten in voldoende mate hebben gemotiveerd dat de uit deze klachten voortvloeiende beperkingen in vergelijking met de WIA-beoordeling in 2010, niet zijn toegenomen en dat appellante met deze beperkingen per 16 mei 2012 in staat moest worden geacht om haar eigen werk van office manager te kunnen verrichten. Het door de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 27 mei 2014 ingenomen standpunt dat de in hoger beroep door appellante overgelegde informatie geen nieuw licht werpt op de medische situatie van appellante ten tijde hier van belang, kan niet voor onjuist worden gehouden. Die informatie is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van het door het Uwv gevolgde standpunt van de bezwaarverzekeringsarts.
5.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 volgt dat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit terecht ongegrond heeft verklaard en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.
Voor een proceskosten veroordeling wordt geen aanleiding gezien.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2014.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) M.P. Ketting

HD