ECLI:NL:CRVB:2014:2989

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 september 2014
Publicatiedatum
10 september 2014
Zaaknummer
13-306 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ziekengeld en geschiktheid voor arbeid na gordelroosinfectie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ziekengelduitkering van appellante, die zich had ziek gemeld met psychische klachten en later met een gordelroosinfectie. Appellante had een arbeidsovereenkomst als huishoudelijk medewerkster en was op 23 augustus 2010 ziek gemeld. Na een hersteldverklaring op 4 juli 2011, werd zij op 1 oktober 2011 door een verzekeringsarts geschikt geacht voor haar arbeid. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde daarop haar ZW-uitkering. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Amsterdam bevestigde het besluit van het Uwv, waarop appellante in hoger beroep ging.

In hoger beroep voerde appellante aan dat zij per 1 oktober 2011 niet in staat was haar werk te verrichten vanwege het besmettingsgevaar van gordelroos voor de kwetsbare ouderen in het bejaardentehuis. Ze verwees naar bevindingen van een ayurvedisch arts, die stelde dat er parasieten en schimmels in haar bloed aanwezig waren. Het Uwv betwistte deze claims en stelde dat gordelroos alleen besmettelijk is als er nog huidafwijkingen zijn, wat bij appellante niet het geval was.

De Raad oordeelde dat appellante onvoldoende bewijs had geleverd voor haar ongeschiktheid om te werken op de relevante datum. De bevindingen van de ayurvedisch arts waren niet relevant voor de beoordeling van de geschiktheid op 1 oktober 2011. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en bevestigde de eerdere uitspraak, waarbij werd vastgesteld dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

13/306 ZW
Datum uitspraak: 10 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
7 december 2012, 11/5991 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.H. Sloof, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2014. Appellante en mr. Sloof zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante had een arbeidsovereenkomst voor de periode van 23 november 2009 tot
22 mei 2011 als huishoudelijk medewerkster in een bejaardentehuis. Zij heeft zich op
23 augustus 2010 ziek gemeld met psychische klachten. Appellante is met ingang van
4 juli 2011 hersteld verklaard. Deze verklaring is vervallen toen appellante op 13 juli 2011 meldde dat zij een gordelroosinfectie had.
1.2. Na een onderzoek door een verzekeringsarts op 10 augustus 2011 is appellante met ingang van 1 oktober 2011 geschikt geacht in de zin van de Ziektewet (ZW) tot het verrichten van haar arbeid. Bij besluit van 1 oktober 2011 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellante beëindigd per die datum.
1.3. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 1 oktober 2011. Bij besluit van
9 november 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van het Uwv ten grondslag van 4 november 2011.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek door de artsen van het Uwv niet onzorgvuldig geacht en heeft geoordeeld dat appellante geen medische gegevens heeft overgelegd die doen twijfelen aan het oordeel van het Uwv over de geschiktheid van appellante om haar eigen werk te verrichten. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de door appellante overgelegde bevindingen van een ayurvedisch arts door het Uwv terecht terzijde zijn gelegd, omdat deze arts niet behoort tot de reguliere geneeskunde.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij per 1 oktober 2011 niet in staat was haar werk te verrichten, omdat gordelroos een besmettelijke ziekte is en de bejaarden met wie zij in aanraking kwam kwetsbaar en bevattelijk voor ziektes waren. Zij heeft nogmaals benadrukt dat een ayurvedisch arts heeft geconstateerd dat zwarte parasieten en schimmels actief zijn in haar bloed en dat haar cholesterolgehalte hoog is. Het Uwv had hierin aanleiding moeten vinden om haar nader te onderzoeken, zo heeft appellante gesteld, en zij heeft zich daartoe nadrukkelijk bereid verklaard.
3.2.
Het Uwv heeft een reactie van een bezwaarverzekeringsarts op de stellingen van appellante overgelegd. Daarin is onder bijvoeging van informatie van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu over gordelroos, gesteld dat gordelroos alleen besmettelijk is wanneer er nog blaasjes of wondjes van de huid zijn als gevolg van de doorgemaakte infectie, hetgeen bij appellante in augustus 2011 niet meer het geval was. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, bevat geen aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel. Hieraan wordt toegevoegd dat de bevindingen van de ayurvedisch arts dateren van 4 juli 2012 en dus niet zien op de aan de orde zijnde datum van 1 oktober 2011. Ook hierom kon het Uwv die bevindingen passeren. De stelling van appellante omtrent besmettingsgevaar slaagt niet. Appellante heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er op 1 oktober 2011 sprake was van een situatie dat zij haar arbeid niet kon verrichten vanwege eventueel besmettingsgevaar. Op
10 augustus 2011 en op 4 november 2011 hebben de artsen van het Uwv daarnaast geen huidafwijkingen waargenomen als gevolg van de doorgemaakte infectie die volgens de informatie van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu tot besmetting zouden kunnen leiden.
4.3.
Gelet op hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2014.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) M. Crum

QH