ECLI:NL:CRVB:2014:2987

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 september 2014
Publicatiedatum
10 september 2014
Zaaknummer
13-822 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering teveel betaalde WW-uitkering en de berekening van ondernemersaftrek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van een teveel betaalde WW-uitkering aan appellant, die als zelfstandig ondernemer werkzaam was. Appellant ontving vanaf 2 juli 2007 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en kreeg toestemming van het Uwv om gedurende een bepaalde periode met behoud van uitkering een eigen bedrijf te starten. Het Uwv concludeerde echter dat appellant tijdens deze startperiode teveel voorschot had ontvangen en vorderde een bedrag van € 2.216,50 terug.

Appellant stelde dat het Uwv bij de berekening van zijn inkomsten ten onrechte het volledige bedrag aan ondernemersaftrek bij de belastbare winst had opgeteld. Hij betoogde dat de ondernemersaftrek slechts voor 90% in aanmerking genomen had moeten worden, omdat hij door de MKB-winstvrijstelling feitelijk niet meer dan 90% van de ondernemersaftrek had genoten. De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid, maar het Uwv had in een aanvullende motivering het gebrek hersteld.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat de ondernemersaftrek ten onrechte volledig was opgeteld. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht het volledige bedrag aan ondernemersaftrek had opgeteld bij de belastbare winst, aangezien het Besluit geen ruimte biedt voor het in aanmerking nemen van de MKB-winstvrijstelling. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand waren gelaten. De uitspraak werd gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van griffier M. Crum.

Uitspraak

13/822 WW
Datum uitspraak: 10 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
2 januari 2013, 12/3956 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft J.D.C. Mensert hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2014. Voor appellant is Mensert verschenen. Het Uwv heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is met ingang van 2 juli 2007 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Bij besluit van 11 september 2007 heeft het Uwv hem toestemming gegeven om gedurende de periode van 10 september 2007 tot en met 9 maart 2008, met behoud van uitkering werkzaamheden te gaan verrichten in een eigen bedrijf. Daarbij is bepaald dat de WW-uitkering tijdens de startperiode doorloopt, dat 70% van de inkomsten als zelfstandige in mindering wordt gebracht op de uitkering, dat de uitkering tijdens de startperiode als voorschot wordt betaald en dat appellant na de startperiode nader zal worden geïnformeerd over de verrekening. De WW-uitkering van appellant is beëindigd met ingang van 10 maart 2008, omdat appellant vanaf dat moment volledig als zelfstandig ondernemer werkzaam was.
1.2. Aan de hand van gegevens van de Belastingdienst heeft het Uwv geconcludeerd dat hij appellant tijdens de startperiode teveel voorschot heeft betaald. Bij besluit van 9 november 2011 heeft het Uwv daarom een bedrag van € 2.216,50 van appellant teruggevorderd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij beslissing op bezwaar van 5 april 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2.1. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Hij heeft gesteld dat voor de berekening van zijn inkomsten de ondernemersaftrek ten onrechte voor 100% is opgeteld bij de belastbare winst. Volgens hem behoorde de ondernemersaftrek slechts voor 90% in aanmerking te worden genomen, omdat hij ten gevolge van de per 1 januari 2007 in de fiscale wetgeving ingevoerde MKB-winstvrijstelling van 10% feitelijk niet meer dan 90% van de ondernemersaftrek heeft genoten.
2.2. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 12 september 2012 geconcludeerd dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid en dat niet deugdelijk was gemotiveerd waarom de MKB-winstvrijstelling wel was toegepast bij het bepalen van de winst, maar niet bij de ondernemersaftrek. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld het gebrek te herstellen. In een brief van 12 oktober 2012 heeft het Uwv nader uiteengezet hoe hij de inkomsten van appellant over de startperiode heeft berekend en waarom de ondernemersaftrek wel en de MKB-winstvrijstelling niet bij de belastbare winst is opgeteld.
2.3. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek door het Uwv is hersteld. Zij heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit vanwege dat gebrek gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Omdat het bestreden besluit op grond van de aanvullende motivering naar het oordeel van de rechtbank in rechte stand kon houden, heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand gelaten.
3.1. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Appellant heeft zijn standpunt herhaald dat de ondernemersaftrek ten onrechte voor 100% is opgeteld bij de belastbare winst, nu deze effectief slechts 90% bedroeg. Appellant meent uit een oogpunt van redelijkheid en billijkheid geen nadeel te mogen ondervinden van het feit dat de toepasselijke regelgeving eerst per 1 januari 2010 is aangepast aan de fiscale wetgeving.
3.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit, voor zover deze is aangevochten.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor een weergave van het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
In artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit vaststelling inkomsten startende zelfstandigen WW van 28 juni 2006, Stb 2006, 305 (Besluit) is bepaald, voor zover hier van belang, dat onder inkomsten als bedoeld in artikel 35aa, eerste lid, van de WW wordt verstaan: de belastbare winst uit onderneming, bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de Wet inkomstenbelasting, vermeerderd met de ondernemersaftrek, bedoeld in artikel 3.74 van die wet.
4.3.
Het Uwv heeft voor het berekenen van de in aanmerking te nemen inkomsten terecht het volledige bedrag aan ondernemersaftrek, bedoeld in artikel 3.74 van de Wet inkomstenbelasting, opgeteld bij de belastbare winst uit onderneming. Het Besluit voorziet niet in het op enigerlei wijze mede in aanmerking nemen van de MKB-winstvrijstelling, noch in de mogelijkheid om af te wijken van de voorgeschreven berekeningsmethode. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt voor zover deze is aangevochten.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2014.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) M. Crum
IvR