ECLI:NL:CRVB:2014:2986

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 september 2014
Publicatiedatum
10 september 2014
Zaaknummer
13-1073 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen vergoeding voor uren besteed aan terugvorderingsprocedure Werkloosheidswet

Op 10 september 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het beroep van appellant ongegrond was verklaard. Appellant had in 2011 bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv tot terugvordering van een bedrag van € 15.897,80, dat volgens het Uwv onverschuldigd was betaald. Dit bezwaar werd in 2012 gegrond verklaard, maar appellant verzocht ook om vergoeding van de uren die hij had besteed aan de terugvorderingsprocedure, wat het Uwv weigerde.

De rechtbank oordeelde dat de door appellant geclaimde kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen op basis van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er een exclusieve regeling bestaat in artikel 8:75 van de Awb in samenhang met het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Appellant handhaafde in hoger beroep zijn standpunt dat de redelijkheid meebrengt dat de uren die hij heeft besteed aan de terugvorderingsprocedure vergoed moeten worden. Hij claimde inmiddels 81 uren en het griffierecht van € 160,-.

De Raad voor de Rechtspraak onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de regeling in de Awb en het Bpb geen vergoeding op basis van redelijkheid voorziet. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/1073 WW
Datum uitspraak: 10 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 februari 2013,12/5329 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2014. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft in 2011 een bezwaarprocedure gevoerd tegen het Uwv naar aanleiding van een besluit van het Uwv van 21 maart 2011 tot terugvordering van een bedrag van
€ 15.897,80 aan volgens het Uwv onverschuldigd betaalde uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Bij besluit van 22 februari 2012 is dit bezwaar gegrond verklaard. Appellant heeft een vergoeding ontvangen van de reiskosten die hij had gemaakt voor het bijwonen van de hoorzitting.
1.2. Bij brief van 19 oktober 2011 heeft appellant, voor zover thans nog van belang, het Uwv gevraagd om hem een vergoeding toe te kennen van € 2.587,88, te weten € 51,50 per uur voor de in totaal 50,25 uren die hij heeft besteed aan de terugvorderingsprocedure. Het Uwv heeft dit verzoek bij besluit van 3 mei 2012 afgewezen. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij beslissing op bezwaar van 27 augustus 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard door het Uwv.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad (ECLI:NL:CRVB:2006:AY9651 en ECLI:NL:CRVB:2011:BR2313) is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de door appellant geclaimde kosten, die hij naar eigen zeggen heeft gemaakt ten behoeve van zijn bezwaarprocedure, niet op grond van artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vergoeding in aanmerking komen, nu voor die kosten een exclusieve regeling bestaat, namelijk artikel 8:75, derde lid, van de Awb in samenhang met het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Naar het oordeel van de rechtbank bestaat op grond van die regeling echter evenmin recht op vergoeding van die kosten, gezien de limitatieve opsomming in artikel 1 van het Bpb. Omdat in beroep sprake is van dezelfde exclusieve regeling kan ook daar geen sprake zijn van vergoeding van gemaakte kosten op grond van artikel 8:75 van de Awb in samenhang met het Bpb, noch op grond van artikel 8:73 van de Awb.
3.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt gehandhaafd dat de redelijkheid meebrengt dat de uren die hij heeft besteed aan zowel de terugvorderingsprocedure als de schadevergoedingsprocedure aan hem vergoed worden. Inmiddels is het aantal uren opgelopen tot 81. Appellant wil ook het griffierecht vergoed zien van in totaal € 160,-.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor een weergave van het wettelijk kader wordt verwezen naar overweging 3 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
De Raad onderschrijft de aangevallen uitspraak en de overwegingen van de rechtbank volledig en neemt die over. Nu appellant in hoger beroep geen nieuwe gronden naar voren heeft gebracht wordt volstaan met een verwijzing naar de aangevallen uitspraak. Hieraan wordt toegevoegd dat de in de Awb en het Bpb opgenomen regeling niet voorziet in het toekennen van een vergoeding op grond van redelijkheid.
4.3.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal om die reden worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2014.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) M. Crum
IvR