ECLI:NL:CRVB:2014:2985

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 september 2014
Publicatiedatum
10 september 2014
Zaaknummer
12-5869 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en toekenning loongerelateerde WGA-uitkering na medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarbij de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv om geen WIA-uitkering toe te kennen ongegrond verklaarde. Appellante, die zich ziek had gemeld na een periode van werkloosheid, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante.

In hoger beroep heeft appellante nieuwe medische informatie ingebracht, waaruit zou blijken dat zij een ernstig slaapapneusyndroom had, wat haar belastbaarheid zou beïnvloeden. Het Uwv heeft hierop zijn standpunt herzien en een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Desondanks bleef appellante van mening dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was en aanspraak maakte op een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante niet volledig arbeidsongeschikt was. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 11 april 2012 gegrond, maar het beroep tegen het besluit van 19 december 2012 ongegrond. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.239,46 bedroegen. De uitspraak werd gedaan op 10 september 2014.

Uitspraak

12/5869 WIA, 13/67 WIA
Datum uitspraak: 10 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
15 oktober 2012, 12/941 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Appellante heeft nadere stukken ingediend, naar aanleiding waarvan het Uwv op 19 december 2012 een nieuw besluit heeft genomen.
Appellante heeft tegen het besluit van 19 december 2012 gronden aangevoerd, waarop het Uwv heeft gereageerd. Vervolgens heeft appellante nog een nadere reactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Brauer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1. Vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, heeft appellante zich op 26 januari 2010 ziek gemeld.
1.2. Bij besluit van 25 november 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij met ingang van 24 januari 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 11 april 2012 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Appellante heeft hiertegen beroep ingesteld.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, samengevat, overwogen dat zij geen aanknopingspunten ziet voor het oordeel dat het onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsarts onvolledig of onzorgvuldig is geweest en er evenmin aanknopingspunten zijn om te concluderen dat de beperkingen van appellante zijn onderschat. Met betrekking tot de door appellante in beroep overgelegde informatie van 25 maart 2012 van psycholoog
J.W.A.M. van Oorschot en van 27 juni 2012 van neuroloog drs. F.A. Rooyer, heeft de rechtbank de reactie van de bezwaarverzekeringsarts hierop, zoals weergegeven in rapporten van 7 juni 2012, respectievelijk 14 augustus 2012, onderschreven. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat de geduide functies door het Uwv terecht voor appellante geschikt zijn geacht. De rechtbank heeft zich kunnen verenigen met de conclusie in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 4 april 2012, dat appellante een verlies aan verdienvermogen heeft van 0%, zodat het Uwv terecht aan appellante met ingang van 24 januari 2012 een
WIA-uitkering heeft geweigerd.
3.
Op basis van door appellante in hoger beroep ingebrachte brieven van de neurologen
Rooyer en drs. H.H.E. Morré van 6 november 2012, waaruit blijkt dat appellante toen vermoedelijk al jaren leed aan een ernstig obsessief slaapapneusyndroom, heeft de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast en heeft een nieuwe arbeidskundige beoordeling plaatsgevonden. Daaruit is naar voren gekomen dat appellante met ingang van 24 januari 2012 een verlies aan verdiencapaciteit had van ruim 42%. Gelet hierop heeft het Uwv zijn standpunt gewijzigd. Bij besluit van 19 december 2012 (bestreden besluit 2) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 25 november 2011 alsnog gegrond verklaard en is aan appellante met ingang van 24 januari 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend.
4.
Appellante kan zich met bestreden besluit 2 niet verenigen. Zij heeft de medische grondslag van bestreden besluit 2 betwist. Volgens appellante heeft het Uwv bij het vaststellen van haar belastbaarheid geen rekening gehouden met de combinatie van haar klachten. Appellante acht zich vanwege haar psychische en lichamelijke klachten volledig en duurzaam arbeidsongeschikt en maakt daarom aanspraak op een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Nu bestreden besluit 1 door het Uwv niet is gehandhaafd, komt het wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten, moet worden vernietigd. Bestreden besluit 2 wordt, gelet op de artikelen 6:19, eerste lid en 6:24 van de Awb, mede in de beoordeling betrokken.
5.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
5.3.
Het standpunt van het Uwv is gebaseerd op eigen onderzoek door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts en op de door hen opgevraagde en door appellante overgelegde informatie van de behandelend sector. Ook de in beroep overgelegde informatie van
Van Oorschot en Rooyer heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn beoordeling betrokken. Gelet hierop is het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig geweest. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid, zoals neergelegd in de aangepaste FML van 28 november 2012. Daarbij is appellante mede beperkt geacht wat betreft het vasthouden en verdelen van de aandacht, het omgaan met conflicten en voor ’s nachts en ’s avonds werken. Appellante heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd die aanleiding geven om te twijfelen aan de FML van 28 november 2012. Met betrekking tot de beroepsgrond van appellante dat geen rekening is gehouden met haar duizeligheidsklachten, wordt de reactie van de bezwaarverzekeringsarts van 14 augustus 2012 op de in beroep overgelegde brief van Rooyer van 27 juni 2012 onderschreven dat die klachten kennelijk na 24 januari 2012 zijn ontstaan en niet eerder tot beperkingen in arbeid hebben geleid. Daarbij heeft de bezwaarverzekeringsarts verwezen naar zijn rapport van
2 april 2012, waaruit blijkt dat appellante in de bezwaarfase tijdens het spreekuur op
28 februari 2012 geen klachten van duizeligheid heeft genoemd, anders dan bij het te snel opstaan uit bed. Met betrekking tot de beroepsgrond van appellante dat het Uwv geen rekening heeft gehouden met de combinatie van haar psychische en lichamelijke klachten, wordt overwogen dat uit de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts blijkt dat zowel de psychische als de lichamelijke klachten van appellante in de beoordeling zijn betrokken. Appellante heeft niet onderbouwd waarom haar belastbaarheid, vanwege de combinatie van haar klachten, zou zijn overschat.
5.4.
Uitgaande van de juistheid van de medische grondslag van bestreden besluit 2, bestaat er geen aanleiding om te oordelen dat de geselecteerde functies in medisch opzicht niet geschikt zijn voor appellante.
5.5.
Nu het Uwv terecht heeft vastgesteld dat er bij appellant geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid, kan de vraag of er sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid onbesproken blijven.
5.6.
Uit de overwegingen 5.1 tot en met 5.5 volgt dat het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond moet worden verklaard.
6.
Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 974,- in beroep en op € 1.217,50 in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand en op € 47,96 aan reiskosten, in totaal € 2.239,46.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 11 april 2012 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 19 december 2012 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep, in totaal een bedrag van € 2.239,46;
  • bepaalt dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep van in totaal € 157,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun als voorzitter, in tegenwoordigheid van
M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2014.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) M. Crum

NW