ECLI:NL:CRVB:2014:2970

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 september 2014
Publicatiedatum
9 september 2014
Zaaknummer
13-4242 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van bijstandsverlening op basis van vermogen in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de bijstandsverlening aan appellanten, die sinds 1 maart 1991 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Enschede ongegrond verklaarde. Het college had de bijstand per 1 augustus 2012 beëindigd, omdat appellanten beschikten over een vermogen dat het voor hen geldende vrij te laten vermogen overschreed. Dit vermogen bestond uit onroerende zaken in Turkije, die op naam van appellant stonden geregistreerd.

De Raad oordeelt dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat appellant slechts voor een klein deel eigenaar is van de onroerende zaken, zoals zij stelden. De Raad bevestigt de vooronderstelling dat onroerende zaken die in een officieel eigendomsregister staan genoteerd, deel uitmaken van het vermogen van de geregistreerde eigenaar. Appellanten hebben geen objectief verifieerbare stukken overgelegd die hun standpunt ondersteunen. De verklaringen van derden en de overgelegde documenten zijn onvoldoende om aan te tonen dat appellant slechts een beperkt eigendom heeft.

De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak wordt openbaar gedaan op 2 september 2014.

Uitspraak

13/4242 WWB, 13/4243 WWB
Datum uitspraak: 2 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
12 juli 2013, 13/344 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats 1] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Enschede (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. B.J. van Beek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Beek. Als getuige is gehoord [naam 1], wonende te [woonplaats 2] (Duitsland), broer van appellant. Als tolk was aanwezig A. Stamatiou. Het college is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen sinds 1 maart 1991 bijstand naar de norm voor gehuwden, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand.
1.2.
Uit een in Turkije in juli 2012 verricht onderzoek is naar voren gekomen dat sinds
18 september 2008 in de Directie Kadaster en Openbare Registers te [adres] (Turkije) drie gaarden, twee akkers, twee kavels en twee stenen huizen op naam van appellant zijn geregistreerd, met een geschatte waarde van in totaal tussen 55.000 en
80.000 TL. Bij besluit van 1 augustus 2012, gehandhaafd bij de beslissing op bezwaar van
5 februari 2013 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellanten met ingang van 1 augustus 2012 beëindigd. Deze besluitvorming berust op de overweging dat appellanten op die datum beschikten over een vermogen dat het voor hen geldende vrij te laten vermogen overschrijdt.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
In hoger beroep worden partijen alleen nog verdeeld gehouden over het antwoord op de vraag of appellanten kunnen worden gevolgd in hun standpunt dat appellant niet alleen, maar gezamenlijk met zijn broers, zussen, neven en nichten eigenaar is van de betreffende onroerende zaken, aangezien sprake is van gezamenlijke eigendom. Appellanten hebben gesteld dat appellant door vererving slechts voor één vijftiende deel eigenaar is van deze onroerende zaken.
3.2.
Met de rechtbank beantwoordt de Raad die vraag ontkennend. Indien onroerende zaken in een officieel eigendomsregister op naam van een betrokkene staan genoteerd, is de vooronderstelling gerechtvaardigd dat deze zaken een bestanddeel vormen van het vermogen waarover hij daadwerkelijk beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is. Appellanten zijn daarin niet geslaagd.
3.3.
Met de rechtbank is ook de Raad van oordeel dat appellanten niet met objectief verifieerbare stukken aannemelijk hebben gemaakt dat op 1 augustus 2012 slechts één vijftiende deel van de onroerende zaken tot het vermogen van appellant behoorde. De door appellanten overgelegde verklaring van de advocaat A. Düzgün van 15 augustus 2012 en die van [naam 2], voormalig dorpshoofd, van 25 april 2013, welke verklaringen er - kort samengevat - op neerkomen dat de onroerende zaken van de vader en de oom van appellant na hun overlijden aan de hele familie toebehoren en dus niet aan appellant alleen, zijn daartoe door de rechtbank terecht ontoereikend geacht. Dezelfde conclusie moet worden getrokken ten aanzien van de verklaring van de Directie Eigendomsregister Nusaybin, inhoudende dat op naam van appellant geen onroerende zaken staan geregistreerd, nu deze verklaring is opgesteld in 2013 en kennelijk niet ziet op de situatie op 1 augustus 2012. Ten slotte heeft de rechtbank terecht overwogen dat uit de overgelegde uittreksels uit het bevolkingsregister slechts het bestaan van familieleden blijkt, maar dat deze stukken niets kunnen aantonen over de hier aan de orde zijnde vraag.
3.4.
Ook uit de ter zitting van de Raad afgelegde verklaring van de broer van appellant, waarin hij de gang van zaken na het overlijden van zijn vader en oom heeft geschetst, kan niet de conclusie worden getrokken dat appellant aannemelijk heeft gemaakt dat hij door vererving eigenaar is geworden van slechts één vijftiende deel van de betreffende onroerende zaken, omdat ook dit betoog niet is onderbouwd met enig objectief verifieerbaar stuk. Ook de “tapu senedi’s” van 16 augustus 2012 kunnen het betoog van appellanten dat appellant slechts voor één vijftiende deel eigenaar is geweest van de betreffende onroerende zaken niet ondersteunen, reeds omdat deze documenten geen betrekking hebben op de datum hier in geding, 1 augustus 2012.
3.5.
Uit 3.1 tot en met 3.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en J.F. Bandringa en
J.M.A. van der Kolk-Severijns als leden, in tegenwoordigheid van C.E.M. van Paddenburgh als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2014.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) C.E.M. van Paddenburgh

HD