ECLI:NL:CRVB:2014:2958
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkverklaring beroep inzake aanvullende bijstand en zorgpremie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante ontving aanvullende bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en had een collectieve zorgverzekering via de gemeente Amsterdam. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had appellante in 2012 geïnformeerd over een achterstand in premiebetalingen voor de zorgverzekering, wat leidde tot een maandelijkse inhouding van € 50,- op haar bijstandsuitkering. Appellante maakte bezwaar tegen deze inhouding, maar het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de uitkeringsspecificatie niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) werd beschouwd.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens niet-ontvankelijk, omdat de inhouding was opgeschort en de ingehouden bedragen waren teruggestort. Appellante ging in hoger beroep en betwistte dat zij geen belang meer had bij de beoordeling van haar beroep, aangezien de extra inhouding van € 50,- nog steeds van toepassing was, ook al was deze opgeschort.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat voor een ontvankelijk hoger beroep procesbelang vereist is. Aangezien de maandelijkse inhouding was opgeschort en appellante niet had aangetoond schade te hebben geleden, was er geen procesbelang aanwezig. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.