ECLI:NL:CRVB:2014:2951

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 september 2014
Publicatiedatum
9 september 2014
Zaaknummer
13-4162 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.F. Bandringa
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijzondere bijstand met terugwerkende kracht

Op 9 september 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. De appellante had op 11 oktober 2012 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand en griffierecht, die in 2011 waren gemaakt. Het college had de aanvraag afgewezen op basis van het beleid dat bijzondere bijstand met terugwerkende kracht alleen mogelijk is tot 1 januari van het lopende kalenderjaar, en er waren volgens het college geen bijzondere omstandigheden die een uitzondering rechtvaardigden.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren. Zij stelde dat door persoonlijke omstandigheden in 2011 haar aanvraag om bijstand was ontglipt en dat de consulent van de gemeente Tilburg haar niet adequaat had ondersteund.

De Raad overwoog dat volgens vaste rechtspraak in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verleend voor kosten die zijn opgekomen voor de datum van de aanvraag. De Raad concludeerde dat de kosten waarvoor appellante bijstand vroeg, in 2011 waren gemaakt en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het verlenen van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de vordering van appellante af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/4162 WWB
Datum uitspraak: 9 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 juni 2013, 12/7073 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2014. Appellante is verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 11 oktober 2012 een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend voor de eigen bijdrage van € 62,50 in de kosten van rechtsbijstand en voor het griffierecht van € 284,- inzake een gerechtelijke procedure. Ter onderbouwing van haar aanvraag heeft zij een declaratie van 9 december 2011 van Molkenboer & Van der Kolk advocaten overgelegd.
1.2.
Bij besluit van 18 oktober 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 november 2012 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de afwijzing ligt ten grondslag dat appellante op grond van het ter zake gevoerde beleid niet in aanmerking komt voor bijzondere bijstand voor de in 2011 gemaakte kosten. Volgens dit beleid is bijzondere bijstand met terugwerkende kracht alleen mogelijk tot 1 januari van het lopende kalenderjaar, waarbij het college in dit geval geen bijzondere omstandigheden aanwezig heeft geacht om daarvan af te wijken.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die verlening van bijzondere bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen. Door de gebeurtenissen in haar privéleven in 2011 is de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtshulp aan haar aandacht ontglipt. Het schrijven van de advocaat van 9 december 2011 met een aangehechte nota heeft appellante over het hoofd gezien. De consulent van de gemeente Tilburg, die van alle gebeurtenissen op de hoogte was, heeft nagelaten om appellante doeltreffend te ondersteunen, door haar niet te informeren over de aanwezige mogelijkheden. Daardoor is de gemeente in gebreke gebleven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 20 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY3618) vloeit uit artikel 43, eerste lid, van de WWB voort dat in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verleend voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.2.
Niet in geschil is dat de kosten waarvoor op 11 oktober 2012 bijzondere bijstand is aangevraagd in 2011 zijn opgekomen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat van bijzondere omstandigheden in dit geval geen sprake is. Van belang is dat de opgemaakte declaratie dateert van 9 december 2011 en dat appellante in de begeleidende brief (e-mail) van dezelfde datum door haar advocaat onmiskenbaar is gewezen op de mogelijkheid van het doen van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van de juridische procedure. Hoewel uit de door appellante geschetste privéomstandigheden blijkt dat zij in 2011 een moeilijke tijd heeft gehad, vormt dit echter geen bijzondere omstandigheid die het verlenen van bijzondere bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigt. De door appellante in hoger beroep ingediende stukken leiden niet tot een ander oordeel. Deze stukken, voor zover die al zien op de periode in geding, bevatten voorts geen informatie waaruit blijkt dat appellante in december 2011 buiten staat was om tijdig een aanvraag om bijzondere bijstand in te laten dienen. Appellant heeft niet bestreden dat het college heeft beslist overeenkomstig het ter zake gevoerde beleid. Ook al zou, zoals appellante stelt, het college in gebreke zijn gebleven, dan kan dat niet tot een ander oordeel leiden.
4.4.
Uit 4.1 en met 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2014.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) S.W. Munneke

HD