ECLI:NL:CRVB:2014:2933
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WGA-uitkering wegens arbeidsongeschiktheid onder de 35%
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-uitkering van appellant, die sinds 2008 ziek was door vaatproblemen en later ook psychische problemen. Appellant ontving een loongerelateerde WGA-uitkering, maar deze werd per 7 februari 2012 beëindigd op de grond dat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou bedragen. Dit besluit werd door de rechtbank ’s-Gravenhage in een eerdere uitspraak bevestigd, waarbij werd gesteld dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv zorgvuldig onderzoek hadden gedaan en voldoende rekening hadden gehouden met de beperkingen van appellant.
Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij zijn advocaat, mr. R.A.M. Kamphuis-Jansen van Rosendaal, de gronden herhaalde die eerder in bezwaar en eerste aanleg naar voren waren gebracht. De belangrijkste stelling was dat de psychische problematiek van appellant was onderschat. Het Uwv verweerde zich door te stellen dat de eerder vastgestelde depressie niet meer aanwezig was en dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan. De Raad vond geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de rechtbank, ook niet op basis van de in hoger beroep ingediende informatie van de huisarts van appellant. De Raad concludeerde dat appellant met de vastgestelde beperkingen in staat was de geselecteerde functies te vervullen. De uitspraak van de rechtbank werd derhalve bevestigd, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.