ECLI:NL:CRVB:2014:2933

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 september 2014
Publicatiedatum
5 september 2014
Zaaknummer
12-6780 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WGA-uitkering wegens arbeidsongeschiktheid onder de 35%

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-uitkering van appellant, die sinds 2008 ziek was door vaatproblemen en later ook psychische problemen. Appellant ontving een loongerelateerde WGA-uitkering, maar deze werd per 7 februari 2012 beëindigd op de grond dat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou bedragen. Dit besluit werd door de rechtbank ’s-Gravenhage in een eerdere uitspraak bevestigd, waarbij werd gesteld dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv zorgvuldig onderzoek hadden gedaan en voldoende rekening hadden gehouden met de beperkingen van appellant.

Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij zijn advocaat, mr. R.A.M. Kamphuis-Jansen van Rosendaal, de gronden herhaalde die eerder in bezwaar en eerste aanleg naar voren waren gebracht. De belangrijkste stelling was dat de psychische problematiek van appellant was onderschat. Het Uwv verweerde zich door te stellen dat de eerder vastgestelde depressie niet meer aanwezig was en dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan. De Raad vond geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de rechtbank, ook niet op basis van de in hoger beroep ingediende informatie van de huisarts van appellant. De Raad concludeerde dat appellant met de vastgestelde beperkingen in staat was de geselecteerde functies te vervullen. De uitspraak van de rechtbank werd derhalve bevestigd, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/6780 WIA
Datum uitspraak: 5 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
21 november 2012, 12/5192 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.A.M. Kamphuis-Jansen van Rosendaal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Kamphuis-Jansen van Rosendaal heeft nadere stukken ingezonden, waarop het Uwv heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kamphuis-Jansen van Rosendaal. Namens het Uwv is verschenen
drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker kartonverpakkingen. Sinds maart 2008 ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 10 juni 2008 heeft appellant zich ziek gemeld in verband met vaatproblemen in met name zijn
rechterbeen. Nadien hebben zich ook psychische problemen geopenbaard. Met ingang van
8 juni 2010 is aan appellant een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toegekend.
1.2. Bij besluit van 13 oktober 2011 is appellants WGA-uitkering met ingang van
7 februari 2012 beëindigd op de grond dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt. Dit besluit is bij beslissing op bezwaar van 25 mei 2012 (bestreden besluit) gehandhaafd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv zorgvuldig onderzoek hebben gedaan en bij het vaststellen van de voor appellant geldende beperkingen voor het verrichten van arbeid voldoende rekening hebben gehouden met de aard en de ernst van zijn aandoeningen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien een deskundige in te schakelen. Voorts heeft zij vastgesteld dat de voor appellant geselecteerde functies in overeenstemming zijn met de voor hem vastgestelde beperkingen.
3.1.
Namens appellant zijn de in bezwaar en in eerste aanleg naar voren gebrachte gronden herhaald. Daarbij is er met name op gewezen dat de psychische problematiek van appellant is onderschat.
3.2.
Het Uwv heeft er in reactie hierop op gewezen dat de eerder bij appellant vastgestelde depressie niet meer aanwezig is. De behandeling die appellant daarvoor onderging, is afgerond en appellant heeft hiervoor geen medicatie meer. Er is daarom volgens het Uwv geen aanleiding meer voor een urenbeperking, zoals eerder wel het geval was. Met name deze urenbeperking heeft in het verleden geleid tot toekenning van de uitkering. Voor het overige is verwezen naar het bestreden besluit en het verweerschrift in eerste aanleg.
4.1.
De Raad kan zich geheel vinden in hetgeen de rechtbank heeft overwogen. De verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts hebben zorgvuldig onderzoek gedaan. Zij beschikten over inlichtingen van appellants behandelend artsen en hebben de daaruit blijkende informatie meegewogen bij de vaststelling van de voor appellant geldende beperkingen. Hetgeen appellant naar voren heeft gebracht, geeft geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van dit oordeel. Dit geldt ook voor de in hoger beroep ingezonden informatie van appellants huisarts, met als bijlage een brief van GGZ Duin- en Bollenstreek, en van de polikliniek Klinische Genetica van het LUMC. Ook hieruit komen geen feiten naar voren die erop wijzen dat op de in geding zijnde datum, 7 februari 2012, voor appellant meer of ernstiger beperkingen golden dan door het Uwv zijn aangenomen.
4.2.
Ook het oordeel van de rechtbank dat appellant met de voor hem vastgestelde beperkingen in staat moet worden geacht de voor hem geselecteerde functies te vervullen, kan worden onderschreven.
4.3.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2014.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) B. Fotchind

RK