ECLI:NL:CRVB:2014:2914
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de beëindiging van ziekengeld door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die als assistent opbouwwerker werkzaam was, had zich op 3 januari 2011 ziek gemeld vanwege psychische en pijnklachten. Na beëindiging van zijn dienstverband op 31 december 2011 ontving hij een Ziektewet-uitkering, die door het Uwv op 27 april 2012 werd beëindigd omdat hij weer geschikt werd geacht voor zijn werk. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van de appellant beoordeeld, waaronder de stelling dat het medisch onderzoek dat aan de beëindiging van de uitkering ten grondslag lag niet zorgvuldig was. De Raad oordeelt dat het Uwv voldoende zorgvuldig heeft gehandeld en dat de medische onderzoeken, inclusief de bevindingen van de huisarts en reumatoloog, adequaat zijn uitgevoerd. De Raad concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusie van het Uwv dat de appellant op de datum van beëindiging van de uitkering weer in staat was zijn werk te verrichten.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er zijn geen aanknopingspunten gevonden die de stelling van de appellant ondersteunen dat hij niet in staat was om zijn arbeid te verrichten. De Raad wijst ook op het feit dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.