ECLI:NL:CRVB:2014:2914

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 september 2014
Publicatiedatum
3 september 2014
Zaaknummer
13-2270 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van ziekengeld door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die als assistent opbouwwerker werkzaam was, had zich op 3 januari 2011 ziek gemeld vanwege psychische en pijnklachten. Na beëindiging van zijn dienstverband op 31 december 2011 ontving hij een Ziektewet-uitkering, die door het Uwv op 27 april 2012 werd beëindigd omdat hij weer geschikt werd geacht voor zijn werk. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van de appellant beoordeeld, waaronder de stelling dat het medisch onderzoek dat aan de beëindiging van de uitkering ten grondslag lag niet zorgvuldig was. De Raad oordeelt dat het Uwv voldoende zorgvuldig heeft gehandeld en dat de medische onderzoeken, inclusief de bevindingen van de huisarts en reumatoloog, adequaat zijn uitgevoerd. De Raad concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusie van het Uwv dat de appellant op de datum van beëindiging van de uitkering weer in staat was zijn werk te verrichten.

De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er zijn geen aanknopingspunten gevonden die de stelling van de appellant ondersteunen dat hij niet in staat was om zijn arbeid te verrichten. De Raad wijst ook op het feit dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

13/2270 ZW
Datum uitspraak: 3 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 maart 2013, 12/3157 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.F. Jim, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Jim. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.
Appellant was werkzaam als assistent opbouwwerker voor 36 uur per week toen hij op
3 januari 2011 vanwege psychische klachten en pijnklachten voor dat werk is uitgevallen. Het dienstverband tussen appellant en de werkgever is op 31 december 2011 geëindigd. Appellant is aansluitend een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Bij besluit van
23 april 2012 heeft het Uwv de ZW-uitkering met ingang van 27 april 2012 beëindigd, omdat appellant weer geschikt werd geacht om zijn werk te doen. Bij besluit van 14 juni 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 23 april 2012 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is daarbij tot het oordeel gekomen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen. Naar het oordeel van de rechtbank geeft hetgeen appellant heeft aangevoerd geen reden de juistheid van het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt in twijfel te trekken. De rechtbank heeft van belang geacht dat de bezwaarverzekeringsarts heeft vastgesteld dat de pijnklachten in de gewrichten door de reumatoloog worden verklaard door beginnende artrose. Wat de lichamelijke afwijkingen betreft zou appellant in staat moeten worden geacht de maatgevende arbeid te kunnen verrichten, temeer nu deze arbeid fysiek niet zwaar is. De rechtbank heeft geoordeeld dat er een algehele heroverweging heeft plaatsgevonden op het bezwaarschrift. De door appellant in bezwaar aangevoerde psychische klachten zijn door de bezwaarverzekeringsarts in zijn beoordeling meegenomen.
3.
Appellant heeft - samengevat - aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat van hem niet kan worden verlangd om zijn arbeid te verrichten vanwege zijn fysieke en psychische klachten en de bijwerkingen van de voorgeschreven medicijnen. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant een medicatieoverzicht en een verklaring van de behandelend psycholoog bij i-psy Rotterdam, P. Behari, van 24 mei 2013 in het geding gebracht.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Het door het Uwv verrichtte medisch onderzoek is zorgvuldig geweest. Appellant is uitgebreid medisch onderzocht en de bevindingen van de behandelend huisarts en reumatoloog zijn bij die beoordeling betrokken. Ook is aandacht besteed aan de psychische klachten van appellant. Omdat appellant ten tijde van de onderzoeken door de verzekeringsartsen niet onder behandeling was voor zijn psychische klachten, is er geen sprake van verzuim aan de zijde van de verzekeringsartsen omdat over deze klachten geen informatie is ingewonnen.
4.3.
De onderzoeken van de verzekeringsartsen en de medische stukken geven dan ook voldoende grondslag voor de onderbouwing van het standpunt dat appellant geschikt te achten is voor zijn werk. Er is geen reden om te twijfelen aan de conclusie van het Uwv dat appellant op 27 april 2012 (weer) geschikt was om zijn arbeid te verrichten. Uit het door appellant overgelegde medicijnoverzicht is af te leiden dat appellant op de datum in geding geen medicijnen gebruikte die een zodanige invloed hebben op zijn toestand en reactievermogen hebben dat hij daardoor zijn arbeid niet zou kunnen verrichten. De in hoger beroep ingebrachte informatie van psycholoog Behari bevat evenmin specifieke informatie waaruit volgt dat appellant per 27 april 2012 niet in staat was zijn arbeid te verrichten. Het Uwv heeft in een rapport van 4 juni 2013 onderbouwd waarom deze informatie niet leidt tot een ander standpunt. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit standpunt onjuist is.
4.4.
Er is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het Uwv over de beëindiging van ziekengeld. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven.
4.5.
Uit de overwegingen onder 4.2 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2014.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) J.R. van Ravenstein
IvR