ECLI:NL:CRVB:2014:2912
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ziekengeld en geschiktheid voor arbeid in het kader van de WAO-beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving, had zich op 31 mei 2012 ziek gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde echter dat appellant op die datum geschikt was voor een van de functies die eerder waren vastgesteld tijdens de WAO-beoordeling. Het Uwv heeft bij besluit van 15 juni 2012 vastgesteld dat appellant geen recht had op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW). Dit besluit werd door het Uwv in een later stadium, na bezwaar van appellant, bevestigd.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de juistheid van de beoordeling te twijfelen. Appellant was het niet eens met deze uitspraak en stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten en dat er een psychologische expertise had moeten worden uitgevoerd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het Uwv appellant terecht geschikt heeft geacht voor de geduide functies. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische informatie was die de conclusie van het Uwv zou kunnen ondermijnen. De subjectieve klachten van appellant waren niet doorslaggevend voor de beoordeling van zijn geschiktheid voor arbeid. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de vordering van appellant af, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.