ECLI:NL:CRVB:2014:2911
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van onvoldoende medische grondslag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 september 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die een WIA-uitkering had aangevraagd. De appellant, die eerder als medewerker groenvoorziening werkte, had zich op 24 november 2008 ziek gemeld vanwege rugklachten en pijn in de rechter lies. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat de appellant met ingang van 26 september 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en had zijn aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen. De rechtbank Breda had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad heeft de beoordeling van de rechtbank onderschreven en voegde hieraan toe dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had dossiergegevens bestudeerd en medische informatie opgevraagd bij de behandelend neuroloog. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen de medische beperkingen van de appellant correct hadden vastgesteld, ondanks de bezwaren van de appellant dat er geen lichamelijk onderzoek had plaatsgevonden. De Raad concludeerde dat de beschikbare gegevens voldoende informatie boden om tot een verantwoord oordeel te komen over de gezondheidstoestand van de appellant op de relevante datum.
De Raad wees erop dat de klachten van de appellant, hoewel ernstig, niet voldoende waren om te concluderen dat hij volledig arbeidsongeschikt was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door voorzitter B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van griffier M.P. Ketting, en werd openbaar uitgesproken op 3 september 2014.