ECLI:NL:CRVB:2014:2910
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en voldoende medische grondslag
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich op 25 oktober 2011 ziek meldde vanwege rugklachten. Appellant had eerder gewerkt als administratief medewerker en ontving na zijn werk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW). Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts op 6 december 2011, werd appellant per 13 december 2011 geschikt geacht voor arbeid, wat leidde tot de beëindiging van zijn ZW-uitkering. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde zijn bezwaren ongegrond op 23 januari 2012, met een rapport van een bezwaarverzekeringsarts als onderbouwing.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij zij het medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts als volledig en zorgvuldig beschouwde. Appellant voerde in hoger beroep aan dat hij door rugklachten en psychische problemen niet in staat was om te werken. Hij overhandigde een verslag van internist H.A. Mohamed, waarin werd gesteld dat de mentale component van zijn klachten doorslaggevend was. De Raad voor de Rechtspraak onderschreef echter het oordeel van de rechtbank en de bezwaarverzekeringsarts, die concludeerden dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor een psychische stoornis die zijn functioneren in de weg stond.
De Raad oordeelde dat het Uwv op goede gronden de ZW-uitkering van appellant had beëindigd. De argumenten van appellant in hoger beroep boden geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 3 september 2014.