ECLI:NL:CRVB:2014:2910

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 september 2014
Publicatiedatum
3 september 2014
Zaaknummer
13-3198 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en voldoende medische grondslag

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich op 25 oktober 2011 ziek meldde vanwege rugklachten. Appellant had eerder gewerkt als administratief medewerker en ontving na zijn werk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW). Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts op 6 december 2011, werd appellant per 13 december 2011 geschikt geacht voor arbeid, wat leidde tot de beëindiging van zijn ZW-uitkering. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde zijn bezwaren ongegrond op 23 januari 2012, met een rapport van een bezwaarverzekeringsarts als onderbouwing.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij zij het medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts als volledig en zorgvuldig beschouwde. Appellant voerde in hoger beroep aan dat hij door rugklachten en psychische problemen niet in staat was om te werken. Hij overhandigde een verslag van internist H.A. Mohamed, waarin werd gesteld dat de mentale component van zijn klachten doorslaggevend was. De Raad voor de Rechtspraak onderschreef echter het oordeel van de rechtbank en de bezwaarverzekeringsarts, die concludeerden dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor een psychische stoornis die zijn functioneren in de weg stond.

De Raad oordeelde dat het Uwv op goede gronden de ZW-uitkering van appellant had beëindigd. De argumenten van appellant in hoger beroep boden geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 3 september 2014.

Uitspraak

13/3198 ZW
Datum uitspraak: 3 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
18 april 2013, 12/814 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2014. Appellant is verschenen, vergezeld van H.A. Mohamed, internist. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft vanaf 1975 tot 1 september 2006 werkzaamheden verricht als administratief medewerker/verzekeringsadviseur. Aansluitend heeft hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Appellant heeft zich op 25 oktober 2011 ziek gemeld vanwege rugklachten. Aan appellant is een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2. Na een onderzoek door een verzekeringsarts op 6 december 2011 is appellant per
13 december 2011 geschikt geacht in de zin van de ZW tot het verrichten van zijn arbeid. Bij besluit van 6 december 2011 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellant beëindigd per
13 december 2011.
1.3. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 december 2011. Bij besluit van 23 januari 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van het Uwv ten grondslag van 20 januari 2012.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het door de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv verrichte medisch onderzoek volledig en zorgvuldig geacht en heeft geoordeeld dat daarmee enkele door de bezwaarverzekeringsarts gesignaleerde onzorgvuldigheden in het onderzoek van de verzekeringsarts zijn hersteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant met de door hem overgelegde medische informatie geen twijfel gewekt aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit, nu die informatie voor een deel niet afkomstig is van medici en, voor zover dat wel het geval is, niet ziet op appellants gezondheidssituatie per 13 december 2011.
3.
In hoger beroep heeft appellant een ‘Verslag medische status’ ingediend dat op
20 juni 2012 is opgesteld door Mohamed. Daarin is gesteld dat appellant ten gevolge van rugklachten en psychische problemen niet in staat is om deel te nemen aan het arbeidsproces. Matige beweging verlicht de rugpijn van appellant weliswaar enigszins, maar zal de degeneratie van de wervelschijven wel versnellen, althans dat is zeer aannemelijk. Volgens Mohamed is met name de mentale/psychische component van het medisch lijden van appellant doorslaggevend, waarbij de sleutelwoorden zijn: ‘zich niet geaccepteerd voelen in dit land, niet geaccepteerd worden in eigen geboorteland, midlife crisis en heimwee.’
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, bevat geen aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel. De Raad stelt zich achter de reactie van de bezwaarverzekeringsarts van 15 augustus 2013 op het verslag van Mohamed. Volgens de bezwaarverzekeringsarts is met de medisch geobjectiveerde rugafwijking bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling rekening gehouden en ontbreekt voor een psychische stoornis met daaruit voortvloeiende participatiebelemmeringen voor ‘zijn arbeid’ een diagnose op grond van objectieve onderzoeksbevindingen. Bij onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts bleek wel een verminderd psychisch welbevinden, maar voor het bestaan van psychopathologie met hieruit voortvloeiende beperkingen voor het functioneren in arbeid bestonden geen aanwijzingen. Appellant heeft volgens de bezwaarverzekeringsarts juist baat bij deelneming aan het normaal maatschappelijk verkeer. Arbeid zou zijn gevoel van eigenwaarde vergroten en een positief effect hebben op het welbevinden. Tevens heeft de bezwaarverzekeringsarts benadrukt dat het eigen, overwegend zittende werk van appellant fysiek licht was, waarbij de mogelijkheid bestond om te vertreden of van houding te wisselen. Verder heeft de bezwaarverzekeringsarts erop gewezen dat de verzekeringsarts bij haar onderzoek van appellant op 6 december 2011, een week vóór de datum in geding, geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van psychopathologie heeft vastgesteld. Op basis van deze gegevens wordt geconcludeerd dat het Uwv op goede gronden het recht op ziekengeld van appellant met ingang van 13 december 2011 heeft beëindigd.
4.3.
Gelet op hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2014.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) M.P. Ketting
JvC