ECLI:NL:CRVB:2014:2909

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 september 2014
Publicatiedatum
3 september 2014
Zaaknummer
12-5575 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na auto-ongeluk en psychische klachten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 6 september 2012 haar beroep ongegrond verklaarde. Appellante, die als verkoopster van automaterialen werkte, heeft na een auto-ongeluk op 26 november 2007 te maken gekregen met hoofd- en nekpijn, en later ook met whiplash- en psychische klachten. Op 8 augustus 2011 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vastgesteld dat appellante met ingang van 26 september 2011 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar het Uwv verklaarde haar bezwaar ongegrond op 10 februari 2012.

De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsgeneeskundige advisering die aan het besluit ten grondslag lag, in overeenstemming was met de geldende wet- en regelgeving. Appellante was van mening dat haar beperkingen waren onderschat, vooral wat betreft haar werktijden en de impact van haar klachten. Ze voerde aan dat haar huisarts en andere zorgverleners haar standpunt steunden.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de rechtbank voldoende gemotiveerd was ingegaan op de stellingen van appellante en dat de door haar overgelegde medische informatie al bekend was bij het Uwv. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de belastbaarheid van appellante per 26 september 2011 en dat het verzoek om een deskundige in te schakelen niet werd ingewilligd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/5575 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
6 september 2012, 12/368 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.J.A. Aerts, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2014. Appellante en mr. Aerts zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is werkzaam geweest als verkoopster van automaterialen gedurende 20 uur per week. Zij is op 26 november 2007 betrokken geweest bij een auto-ongeluk en had daarna hoofd- en nekpijn. Op 28 september 2009 heeft appellante zich ziek gemeld met whiplashklachten. Later heeft zij ook psychische klachten gekregen.
1.2. Bij besluit van 8 augustus 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat met ingang van
26 september 2011 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan voor appellante, omdat zij met ingang van die dag minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het Uwv heeft het bezwaar bij beslissing op bezwaar van 10 februari 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 9 februari 2012 ten grondslag.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank achtte de verzekeringsgeneeskundige advisering die ten grondslag lag aan het bestreden besluit in overeenstemming met het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en de overigens daaraan te stellen zorgvuldigheidsvereisten. Zij zag geen aanleiding om de conclusie van dat verzekeringsgeneeskundig onderzoek in twijfel te trekken en achtte het achterwege laten van een urenbeperking in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet onjuist, omdat voltijds werken voor appellante niet aan de orde was, gezien de omvang van haar werkzaamheden bij haar ex-werkgever.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar eerder ingenomen standpunt herhaald. Dat komt erop neer dat haar beperkingen zijn onderschat, onder andere wat betreft werktijden. Appellante heeft gewezen op de diagnosen die bij haar zijn gesteld en de uitgebreide lichamelijke klachten die zij als gevolg daarvan ondervindt. Verder heeft zij benadrukt forse cognitieve en psychische klachten te ondervinden. Zij meent in haar standpunt te worden gesteund door haar huisarts, psychologen, fysiotherapeut en revalidatie-arts.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank is gemotiveerd op de stellingen van appellante ingegaan. De Raad kan zich verenigen met de overwegingen van de rechtbank. Daaraan wordt toegevoegd dat de door appellante in hoger beroep nogmaals overgelegde medische informatie bekend was bij het Uwv en door diens artsen is betrokken in hun oordeel over de belastbaarheid van appellante per 26 september 2011. Ook het rapport van psychologe Lenaers van 24 augustus 2011 waarop appellante zich ter zitting heeft beroepen in verband met de daarin gesignaleerde duidelijke samenhang tussen de psychische en de lichamelijke klachten, was bekend bij de bezwaarverzekeringsarts toen die zijn rapport van 9 februari 2012 opstelde. Uit de overgelegde informatie blijkt niet dat de belastbaarheid van appellante per 26 september 2011 is overschat door het Uwv. Voor inwilliging van het verzoek van appellante om een deskundige in te schakelen bestaat in de gegeven situatie geen aanleiding.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2014.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) M.P. Ketting
JvC