ECLI:NL:CRVB:2014:2908

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 september 2014
Publicatiedatum
3 september 2014
Zaaknummer
12-2792 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WAZ-uitkering en medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de herziening van een WAZ-uitkering van appellant, die per 18 juni 2003 was toegekend met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 45 tot 55%. Appellant meldde op 16 maart 2011 een verslechtering van zijn gezondheid, maar het Uwv weigerde de uitkering te verhogen. De rechtbank Arnhem verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat zijn klachten door de rechtbank waren onderschat en dat hij volledig arbeidsongeschikt was. Hij voerde aan dat hij de voorgehouden functies om medische redenen niet kon verrichten, onder andere door beperkingen in het verkeer door medicatie en fysieke klachten.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv berustte op een zorgvuldig medisch onderzoek. Er waren geen aanknopingspunten om het medisch oordeel van het Uwv te betwisten. De Raad concludeerde dat appellant in zowel beroep als hoger beroep geen nieuwe, onderbouwde argumenten had aangedragen die de eerdere oordelen konden weerleggen. De Raad bevestigde dat de medische geschiktheid van de voor appellant geduide functies niet in twijfel kon worden getrokken en dat de signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid door het Uwv adequaat waren toegelicht. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/2792 WAZ
Datum uitspraak: 3 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 3 april 2012, 11/4179 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.L.O. van de Waarsenburg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Waarsenburg. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.
Aan appellant is per 18 juni 2003 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
2.
Op 16 maart 2011 heeft appellant gemeld dat zijn gezondheid is verslechterd. Bij besluit van 28 april 2011 heeft het Uwv de WAZ-uitkering niet verhoogd omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage niet is toegenomen. Bij besluit van 14 september 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 28 april 2011 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een bezwaarverzekeringsarts van
26 augustus 2011 en een bezwaararbeidsdeskundige van 5 september 2011 ten grondslag.
3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij heeft zij overwogen dat met de rib- en pijnklachten, alsmede de longklachten en de klachten in de linker schouder van appellant al in voldoende mate rekening is gehouden en dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn gevonden voor beperkingen in verband met eczeem en de bijverschijnselen van het medicijn Tramadol.
4.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank in haar uitspraak zijn klachten heeft onderschat. Appellant acht zich volledig arbeidsongeschikt en hij is van mening dat een urenbeperking aangewezen is. Appellant heeft aangevoerd dat hij de voorgehouden functies om medische redenen niet kan verrichten door beperkingen voor deelname in het verkeer als gevolg van medicatie, voor het aspect fijne motoriek en tastzin vanwege zijn forse handen en voor huidcontact in verband met eczeem. Daarnaast is de linker schouder (evenals de rechter schouder) fors beperkt.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of appellant op grond van artikel 14 van de WAZ aanspraak heeft op een herziening van de WAZ-uitkering vanwege toegenomen arbeidsongeschiktheid, vier weken na 16 maart 2011.
5.2.
Het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldig medisch onderzoek. Dat er geen aanknopingspunten zijn het medisch oordeel van het Uwv voor onjuist te houden wordt onderschreven.
Uit de medische informatie die zich in het dossier bevindt en uit de gegevens die appellant heeft ingebracht, volgt niet dat het Uwv ten aanzien van appellant onvoldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht. Met de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen is toereikend gemotiveerd dat met de klachten van appellant rekening is gehouden en dat er geen objectiveerbare medische gegevens zijn om verdergaande beperkingen aan te nemen.
5.3.
In hoger beroep heeft appellant geen wezenlijk andere gezichtspunten naar voren gebracht dan al in beroep zijn aangevoerd. Het hoger beroep leidt dan ook niet tot een ander oordeel dan de rechtbank heeft gegeven. Daarbij is van belang dat appellant in beroep en hoger beroep zijn standpunt, dat de inschatting van de bezwaarverzekeringsarts onjuist was, niet heeft onderbouwd met medische stukken. Het gebruik van het medicijn Tramadol leidt er niet noodzakelijkerwijs toe dat zwaardere beperkingen zouden moeten worden aangenomen. Namens het Uwv is aangevoerd dat wanneer sprake is van langdurig gebruik, door gewenning de bijwerkingen meestal afgenomen zijn. In hetgeen door appellant over zijn medicijngebruik naar voren is gebracht, wordt geen aanleiding gezien om aan de juistheid van dit standpunt te twijfelen. Daarbij wordt overwogen dat appellant het gebruik van Tramadol, zoals ook bij eerdere beoordelingen sinds 2007, wel aan de verzekeringsarts heeft gemeld, maar niet als probleem in het functioneren naar voren heeft gebracht.
5.4.
Uitgaande van een juiste vaststelling van de functionele mogelijkheden van appellant is er geen reden om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de voor appellant geduide functies. De signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid zijn door het Uwv afdoende toegelicht.
5.5.
De overwegingen 5.2 tot en met 5.4 leiden tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2014.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) J.R. van Ravenstein

RK