In deze zaak heeft verzoeker, een voormalig militair, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker was per 1 november 2006 functioneel leeftijdsontslag verleend en was sindsdien parttime aangesteld als burgerambtenaar bij de Nederlandse Defensie Academie. Na een reorganisatie werd hem meegedeeld dat zijn functie niet terugkwam in de nieuwe organisatie. Verzoeker stelde dat hij recht had op de functie van universitair docent, maar de minister van Defensie wees dit verzoek af. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft op 28 augustus 2014 geoordeeld dat de onduidelijkheid over de functievergelijking niet voldoende grondslag biedt voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter concludeerde dat het niet met redelijke mate van waarschijnlijkheid vaststaat dat verzoeker ten onrechte als herplaatsingskandidaat is aangemerkt en dat hij recht heeft op de functie van universitair docent. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de kans dat de bodemprocedure in het voordeel van verzoeker zou uitvallen, niet groot genoeg was. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke functievergelijkingen en de rol van de minister in het herplaatsingsproces.