ECLI:NL:CRVB:2014:2907

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2014
Publicatiedatum
2 september 2014
Zaaknummer
14/4018 AW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van herplaatsing na reorganisatie binnen Defensie

In deze zaak heeft verzoeker, een voormalig militair, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker was per 1 november 2006 functioneel leeftijdsontslag verleend en was sindsdien parttime aangesteld als burgerambtenaar bij de Nederlandse Defensie Academie. Na een reorganisatie werd hem meegedeeld dat zijn functie niet terugkwam in de nieuwe organisatie. Verzoeker stelde dat hij recht had op de functie van universitair docent, maar de minister van Defensie wees dit verzoek af. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft op 28 augustus 2014 geoordeeld dat de onduidelijkheid over de functievergelijking niet voldoende grondslag biedt voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter concludeerde dat het niet met redelijke mate van waarschijnlijkheid vaststaat dat verzoeker ten onrechte als herplaatsingskandidaat is aangemerkt en dat hij recht heeft op de functie van universitair docent. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de kans dat de bodemprocedure in het voordeel van verzoeker zou uitvallen, niet groot genoeg was. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke functievergelijkingen en de rol van de minister in het herplaatsingsproces.

Uitspraak

14/4018 AW-VV
Datum uitspraak: 28 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. D. van Zoelen hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 7 juli 2014, 12/4785 (aangevallen uitspraak).
Namens verzoeker is tevens een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2014. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. van Zoelen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A. Verkroost en prof. dr. H. Rudolph.

OVERWEGINGEN

1.1. Aan verzoeker is per 1 november 2006 functioneel leeftijdsontslag verleend uit zijn militaire functie met als rang kapitein ter zee. Verzoeker is per die datum tot 1 november 2009 parttime aangesteld als tijdelijk burgerambtenaar Defensie in de functie van Universitair Hoofddocent, schaal 14, bij de Nederlandse Defensie Academie (NLDA).
1.2. Ter uitvoering van een vaststellingsovereenkomst van 4 november 2010 is verzoeker bij besluit van dezelfde datum per 1 november 2009 parttime aangesteld als burgerambtenaar in vaste dienst voor onbepaalde tijd in de functie van Specialistisch Docent bij de Faculteit Militaire Wetenschappen van de NLDA. In dit besluit is, in lijn met de vaststellingsovereenkomst, opgenomen dat verzoeker zijn werkzaamheden uitvoert zoals tot op heden en dat hij de gelegenheid krijgt gedurende de aanstelling te promoveren. Bij besluit van 19 december 2011 is aan verzoeker met ingang van 1 januari 2012 de functie van Docent, schaal 14, toegewezen. In dit besluit is opgenomen dat bij de functietoewijzing de afspraken in de vaststellingsovereenkomst van kracht blijven. Tegen deze besluiten heeft verzoeker geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3. Bij brief van 27 mei 2013 is aan verzoeker het voornemen kenbaar gemaakt dat zijn functie niet terugkomt in de nieuwe organisatie. Verzoeker heeft daartegen zienswijzen ingediend. Op 8 juli 2013 heeft de minister meegedeeld geen aanleiding te zien om verzoeker te volgen in zijn stelling dat als uitgangspositie de functie van universitair docent moet worden aangemerkt. De functie van verzoeker is docent. Deze functie komt niet terug na de reorganisatie en zal daarom komen te vervallen (transitiecode 4, de functie komt niet terug in de nieuwe organisatie en vervalt).
1.4. Bij besluit van 8 juli 2013 heeft de minister te kennen gegeven dat uit de functievergelijkingstabel blijkt dat de functie van verzoeker niet terugkomt na de reorganisatie en met ingang van 31 december 2013 vervalt. Indien verzoeker geen andere functie toegewezen heeft gekregen, zal hij als herplaatsingskandidaat worden aangewezen. Bij besluit van 9 december 2013 is verzoeker als herplaatsingskandidaat aangemerkt.
1.5. Bij besluit van 27 mei 2014 (bestreden besluit) heeft de minister de bezwaren tegen beide besluiten ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld en tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het door verzoeker gestelde spoedeisende belang is erin gelegen dat hij bij het alsnog verkrijgen van een transitiecode 2- (functie komt ongewijzigd terug maar in een kleiner aantal) zonder verdere selectie door kan stromen naar de thans nog vacante - passende - functie van universitair docent, waarvan de minister heeft toegezegd deze tot 7 juli 2014 niet te vervullen. Verzoeker vraagt daarom te bepalen dat hij wordt toegelaten tot de werkzaamheden die hij tot 31 december 2013 heeft verricht, dan wel dat de vacante functie van universitair docent niet mag worden vervuld.
4.
De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Voor het treffen van een voorlopige voorziening moet worden bezien of op grond van een afweging van de wederzijds in aanmerking komende belangen bij een al dan niet onmiddellijke uitvoering van de aangevallen uitspraak, het verzoek om een voorlopige voorziening dient te worden toegewezen. Daarbij komt ook in beeld de vraag of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven. Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is het niet bindend voor de beslissing in die procedure.
4.3.
De voorzieningenrechter acht het door verzoeker gestelde belang dat hij bij het alsnog verkrijgen van transitiecode 2- in aanmerking komt voor de thans nog vacante functie van universitair docent op zichzelf voldoende spoedeisend. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat het voor verzoeker lastiger wordt om als universitair docent te worden benoemd als de functie niet meer beschikbaar is en hij bovendien na een beslissing in de bodemprocedure al geruime tijd uit beeld is van de faculteit. Voorts is van belang dat de minister te kennen heeft gegeven dat er geen reden meer is om de enige openstaande functie voor verzoeker nog langer vacant te houden.
4.4.
Voor het treffen van de gevraagde voorziening is pas aanleiding indien de uitkomst van de bodemprocedure met een redelijke mate van waarschijnlijkheid is dat verzoeker ten onrechte als herplaatsingskandidaat is aangemerkt en dat hij had moeten worden geplaatst op de door hem gewenste functie van universitair docent.
4.5.
De minister heeft er terecht op gewezen dat verzoeker geen bezwaar heeft gemaakt tegen de besluiten waarbij hij als docent is benoemd waardoor deze besluiten in rechte onaantastbaar zijn geworden. In deze besluiten is in verband met de vaststellingsovereenkomst tussen partijen echter ook opgenomen dat verzoeker zijn werkzaamheden onverminderd zal blijven uitvoeren. Over de omvang en de precieze inhoud van die werkzaamheden verschillen partijen van mening. Verzoeker is van mening, zoals hij ter zitting van de voorzieningenrechter van de Raad heeft toegelicht, dat dit naast het geven van onderwijs in verschillende vakken, het meewerken aan het ontwikkelen van het onderwijscurriculum en het doen van (promotie)onderzoek betrof. Verzoeker meent dat deze werkzaamheden op het niveau van universitair docent lagen, reden waarom hij meent dat deze werkzaamheden als uitgangspunt bij de functievergelijking moeten worden genomen, waardoor hij alsnog transitiecode 2- zou moeten krijgen. De minister heeft dat bestreden en verklaard dat verzoekers werkzaamheden het niveau van docent niet ontstegen. Over de precieze inhoud van de werkzaamheden, zoals de omvang van de onderwijstaak, kon de minister echter ter zitting geen volledige duidelijkheid geven. Dat de werkzaamheden, zoals bedoeld in de vaststellingsovereenkomst, geen opgedragen werkzaamheden waren maar slechts bedoeld om verzoeker ter wille te zijn, zoals de minister stelt, acht de voorzieningenrechter vooralsnog niet overtuigend. Duidelijk is wel dat de vakken die door verzoeker werden gegeven inmiddels volledig zijn overgenomen door universitair docent
B. Het ontbreken van een duidelijk beeld van de door verzoeker verrichte werkzaamheden maakt dat niet vaststaat dat de minister bij de functievergelijking op goede gronden van de docentfunctie is uitgegaan. Daartegenover heeft ook verzoeker de voorzieningenrechter er niet van kunnen overtuigen dat zijn werkzaamheden op het niveau van de universitair docent lagen.
4.6.
De geschetste onduidelijkheid over de juistheid van de functievergelijking levert echter onvoldoende grondslag op voor het treffen van de gevraagde voorziening. Ook wanneer tot de conclusie zou worden gekomen dat verzoeker bij de functievergelijking als universitair docent had moeten worden aangemerkt, staat het naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter namelijk nog geheel niet vast dat hij met transitiecode 2- zonder nadere sollicitatie in de (vacante) functie van universitair docent zou zijn benoemd. De minister heeft daarover, anders dan verzoeker, ter zitting verklaard dat dit niet het geval is. Gelet op de anciënniteit van verzoeker en het gegeven dat er meerdere herplaatsingskandidaten zijn die gesolliciteerd hebben naar de thans nog vacante functie, betekent ook de transitiecode 2- niet dat verzoeker zonder meer in aanmerking zou komen voor de functie.
4.7.
Gezien het voorgaande is het niet in zodanige mate waarschijnlijk dat de uitkomst van de bodemprocedure is dat verzoeker op de functie van universitair docent dient te worden geplaatst, dat er grond is voor het treffen van een voorziening. Daarom wijst de voorzieningenrechter de gevraagde voorziening af.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van
T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2014.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) T.A. Meijering

HD