ECLI:NL:CRVB:2014:2896
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand na weigering medewerking aan huisbezoek
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 28 juni 2010 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen ontving op 9 augustus 2011 een fraudemelding dat appellante samenwoonde met een partner en in verwachting was van een tweede kind. Naar aanleiding hiervan werd een onderzoek ingesteld, waarbij appellante weigerde mee te werken aan een huisbezoek. Het college besloot op 8 juni 2012 de bijstand van appellante in te trekken met terugwerkende kracht tot 29 mei 2012, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld door haar weigering om medewerking te verlenen. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Oost-Nederland verklaarde het beroep gegrond, maar handhaafde de rechtsgevolgen van het besluit. Appellante ging vervolgens in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken op basis van artikel 54, derde lid, van de WWB. De Raad concludeerde dat het college in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van deze bevoegdheid. Appellante had aangevoerd dat haar psychische toestand de weigering om mee te werken aan het huisbezoek veroorzaakte, maar de Raad oordeelde dat deze omstandigheden niet relevant waren voor de beoordeling van de intrekking. De Raad bevestigde dat de intrekking van de bijstand in overeenstemming was met het beleid van het college en dat er geen dringende redenen waren om van intrekking af te zien. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.