ECLI:NL:CRVB:2014:2894

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 augustus 2014
Publicatiedatum
1 september 2014
Zaaknummer
12-4526 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de geschiktheid van geduide functies

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die zich op 23 juli 2009 ziek meldde met bekkenklachten en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de aanvraag voor een WIA-uitkering op 2 november 2011 afgewezen, omdat appellante per 11 november 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond bij besluit van 22 februari 2012. De rechtbank ’s-Gravenhage heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de beperkingen van appellante niet waren onderschat en dat de geduide functies passend waren.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank niet voldoende rekening heeft gehouden met haar beperkingen, met name op het gebied van zitten en staan. Het Uwv heeft in hoger beroep aanvullende rapporten overgelegd waarin de signaleringen bij de geduide functies zijn gemotiveerd. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen nieuwe medische informatie is overgelegd die aanleiding geeft voor een ander oordeel. De Raad heeft de rapporten van het Uwv overtuigend bevonden en geconcludeerd dat de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.

De Raad heeft het bestreden besluit van het Uwv vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht, maar heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.948,-. De uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier, en is openbaar uitgesproken op 27 augustus 2014.

Uitspraak

12/4526 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 juli 2012, 12/2324 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 27 augustus 2014

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.H. Samama, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. M. Spek, kantoorgenoot van mr. Samama. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H. Ermers.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als leidster kinderopvang voor 23,91 uur per week. Uit dat werk is zij werkloos geworden. Appellante heeft zich op 23 juli 2009 ziek gemeld met bekkenklachten en psychische klachten. Het Uwv heeft de aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet voor een WIA-uitkering bij besluit van 2 november 2011 afgewezen omdat appellante per 11 november 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2. In overeenstemming met de bevindingen, vastgelegd in rapporten van een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van
22 februari 2012 (bestreden besluit) het door appellante tegen het besluit van 2 november 2011 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep is door de rechtbank bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar stelling dat zij meer beperkt is op de punten zitten en staan dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is opgenomen. De verzekeringsartsen hebben beperkingen voor zitten en staan opgenomen en volgens de rechtbank is er geen grond om te concluderen dat deze beperkingen zijn onderschat. De rechtbank heeft van belang geacht dat appellante geen medische informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij meer beperkt is dan in de FML is opgenomen. De medische grondslag van het bestreden besluit wordt daarmee onderschreven. Een arbeidsdeskundige heeft aan de hand van de FML functies geselecteerd. Appellante heeft tegen deze functies een aantal bezwaren ingebracht in verband waarmee zij meent dat deze functies niet geschikt voor haar zijn. De rechtbank heeft op grond van het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige en zijn nadere reactie van 10 mei 2012, geoordeeld dat afdoende is gemotiveerd dat de zogenoemde signaleringen geen overschrijding van de belastbaarheid van appellante opleveren. De rechtbank heeft het standpunt van de bezwaararbeidsdeskundige onderschreven en appellante in staat geacht de geduide functies per 11 november 2011 te verrichten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante gesteld dat de rechtbank voorbij is gegaan aan het feit dat appellante niet lang kan zitten en dat de bezwaarverzekeringsarts dit tijdens de hoorzitting kon constateren. Er zijn overschrijdingen in de geduide functies en ook aan hetgeen appellante daarover heeft gesteld is de rechtbank voorbijgegaan.
3.2.
Het Uwv heeft in hoger beroep een rapport van 15 oktober 2012 van de bezwaararbeidsdeskundige overgelegd waarin een aantal signaleringen bij de geduide functies alsnog gemotiveerd wordt. In dat rapport heeft de bezwaararbeidsdeskundige ten aanzien van de signalering in de functie productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) vastgesteld dat de overschrijding in frequentie op het aspect reiken wordt gecompenseerd door de kortere reikafstand en daarom nagenoeg niet belastend is voor de bekkenproblemen van appellante. Ten aanzien van de functie inpakker (handmatig) (SBC-code 111190) is gemotiveerd dat het aspect traplopen van 25 treden in verband met pauzes en toiletbezoek is toegestaan binnen de vastgestelde mogelijkheid 5 x per uur één verdieping op en af. Wat het aspect staan betreft komt dit in de functie gedurende 6 uur 3 x 5 minuten voor, waarmee het binnen de maximaal aaneengesloten tijd blijft maar een overschrijding van de totale tijd oplevert. Omdat de verzekeringsarts bij staan ongeveer 1 uur per dag en 30 minuten aaneengesloten heeft vermeld en het in de functie verspreid over de dag voorkomt, is ook deze overschrijding toegestaan. De signaleringen ten aanzien van de reservefunctie wikkelaar/samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050) zijn eveneens uitgebreid gemotiveerd door de bezwaararbeidsdeskundige en vallen allen binnen de belastbaarheid van appellante.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad ziet, evenals de rechtbank, geen aanleiding om op grond van dat wat door appellante is aangevoerd tot het oordeel te komen dat haar beperkingen niet goed zijn ingeschat. In hoger beroep is geen nieuwe medische informatie overgelegd die aanleiding geeft voor een ander oordeel.
4.2.
Met betrekking tot de arbeidskundige kant van de schatting overweegt de Raad dat het Uwv met de rapporten van 20 februari, 10 mei en 15 oktober 2012, overtuigend heeft gemotiveerd dat de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van appellante niet te boven gaat en de geduide functies dus passend zijn.
4.3.
Nu eerst in hoger beroep de bezwaararbeidsdeskundige in het rapport van 15 oktober 2014 inzichtelijk en afdoende alle voorkomende signaleringen heeft gemotiveerd, bestaat aanleiding het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te vernietigen. Met betrekking tot de vraag of aanleiding bestaat toepassing te geven aan artikel 8:72, derde lid, van de Awb overweegt de Raad dat, gelet op hetgeen in 4.2 is overwogen de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen worden gelaten.
5.
Uit dat wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak vernietigd dient te worden.
6.
Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 974,- voor in beroep en € 974,- voor in hoger beroep verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 22 februari 2012;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.948,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 157,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T van den Corput, in tegenwoordigheid van
J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
27 augustus 2014.
(getekend) J.J.T van den Corput
(getekend) J.R. van Ravenstein
IvR