ECLI:NL:CRVB:2014:2894
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.J.T. van den Corput
- J.R. van Ravenstein
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de geschiktheid van geduide functies
In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die zich op 23 juli 2009 ziek meldde met bekkenklachten en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de aanvraag voor een WIA-uitkering op 2 november 2011 afgewezen, omdat appellante per 11 november 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond bij besluit van 22 februari 2012. De rechtbank ’s-Gravenhage heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de beperkingen van appellante niet waren onderschat en dat de geduide functies passend waren.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank niet voldoende rekening heeft gehouden met haar beperkingen, met name op het gebied van zitten en staan. Het Uwv heeft in hoger beroep aanvullende rapporten overgelegd waarin de signaleringen bij de geduide functies zijn gemotiveerd. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen nieuwe medische informatie is overgelegd die aanleiding geeft voor een ander oordeel. De Raad heeft de rapporten van het Uwv overtuigend bevonden en geconcludeerd dat de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
De Raad heeft het bestreden besluit van het Uwv vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht, maar heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.948,-. De uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier, en is openbaar uitgesproken op 27 augustus 2014.