ECLI:NL:CRVB:2014:2883
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting en verzwegen werkzaamheden
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) vanwege een schending van de inlichtingenverplichting door appellant. Appellant had samen met zijn vader een vennootschap onder firma waarin zij een dierenspeciaalzaak exploiteerden. Na het beëindigen van zijn deelname aan de vennootschap op 28 juni 2010, heeft appellant bijstand aangevraagd, welke hem werd toegekend. Echter, naar aanleiding van een melding van getuige B. dat appellant mogelijk nog werkzaamheden verrichtte in de winkel, heeft de Sociale Dienst Drechtsteden (SDD) een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de conclusie dat appellant in strijd met zijn inlichtingenverplichting niet had gemeld dat hij werkzaamheden verrichtte in de winkel, wat resulteerde in de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van ten onrechte ontvangen bijstandsuitkeringen over de periode van 28 juni 2010 tot en met 31 oktober 2010, ter hoogte van € 4.244,66.
De rechtbank Dordrecht verklaarde het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit ongegrond. Appellanten gingen in hoger beroep, waarbij zij aanvoerden dat zij de SDD van hun werkzaamheden op de hoogte hadden gesteld. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat appellant in de genoemde periode werkzaamheden had verricht en dat hij dit had moeten melden. De Raad concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling van appellanten dat zij de SDD tijdig op de hoogte hadden gesteld van de werkzaamheden. Het hoger beroep werd verworpen, de aangevallen uitspraak werd bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Tevens werd een vergoeding voor de getuige B. vastgesteld op € 27,-.