ECLI:NL:CRVB:2014:2867

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 augustus 2014
Publicatiedatum
27 augustus 2014
Zaaknummer
13-6597 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om loskoppeling van het inkomen van de vader bij de vaststelling van de aanvullende beurs

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die zijn verzoek om loskoppeling van het inkomen van zijn vader bij de vaststelling van de aanvullende beurs had afgewezen. Appellant stelde dat er sprake was van een ernstig en structureel conflict met zijn vader, veroorzaakt door het alcoholgebruik van zijn vader, wat leidde tot agressief gedrag. Appellant had in 2012 een verzoek ingediend bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om bij de vaststelling van de aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van zijn vader. De Minister had dit verzoek afgewezen, omdat er volgens hem geen sprake was van een ernstig en structureel conflict zoals bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000.

De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, omdat niet was gebleken van een fundamentele verstoring van de relatie tussen appellant en zijn vader. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een conflict dat loskoppeling rechtvaardigde. De Raad wees erop dat appellant tot november 2010 bij zijn vader had gewoond en dat er geen aangifte was gedaan van het voorval in 2010, wat de ernst van het conflict in twijfel trok. Bovendien ontbrak een deskundige verklaring die de situatie zou onderbouwen.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Appellant had de mogelijkheid om studiefinanciering aan te vragen in de vorm van een rentedragende lening, wat ook werd benadrukt in de overwegingen van de Raad. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, met G.J. van Gendt als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 27 augustus 2014.

Uitspraak

13/6597 WSF
Datum uitspraak: 27 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
14 november 2013, 13/708 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Minister)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en de Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2014. Appellant is verschenen en de Minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J.M. Naber.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft op 13 november 2012 bij de Minister een verzoek ingediend om bij de vaststelling van de aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van zijn vader (verzoek om loskoppeling), omdat sprake is van een ernstig en structureel conflict tussen hem en zijn vader. De oorzaak van het conflict is gelegen in het alcoholgebruik van zijn vader waardoor zijn vader zich jegens hem herhaaldelijk agressief heeft gedragen. Na de scheiding van zijn ouders heeft hij tot november 2010 bij zijn vader gewoond. In november 2010 was er een voorval waarbij vader zich na het gebruik van alcohol agressief gedroeg jegens hem en zijn broertje van, destijds, tien jaar. Voor appellant was toen de maat vol en is hij bij zijn moeder gaan wonen. Zijn vader heeft hij sindsdien niet meer gezien of gesproken. Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft appellant verklaringen van zijn moeder en zijn studieloopbaanbegeleider overgelegd.
1.2. Bij besluit van 15 februari 2013 (bestreden besluit) heeft de Minister, beslissend op bezwaar, zijn besluit van 4 december 2012 gehandhaafd. Bij dat besluit is het verzoek van appellant om loskoppeling afgewezen op de grond dat niet kan worden gesproken van een ernstig en structureel conflict tussen appellant en zijn vader als bedoeld in de artikelen 3.14 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) en 6, eerste lid, aanhef en onder a, en 7 van het Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000).
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard op de grond dat geen sprake is van een zodanig fundamentele en structurele verstoring van de relatie tussen ouder en kind dat loskoppeling de enige weg is. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van een ernstig en structureel conflict in de zin van de wet. Daartoe is - samengevat - het volgende overwogen. Het geweld bij het voorval in 2010 is blijkbaar niet dermate ernstig geweest dat dit heeft geleid tot een aangifte van appellant tegen zijn vader. Dat zijn moeder in mei 2007 aangifte heeft gedaan tegen zijn vader wegens bedreiging heeft niet in de weg gestaan aan contact tussen appellant en zijn vader tot het voorval in 2010. Voorts is de ernst van het conflict niet genoegzaam aangetoond aan de hand van een door een ter zake deskundige afgegeven verklaring. De gegevens in de verklaring van de studieloopbaanbegeleider zijn daarvoor onvoldoende concreet.
3.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat sprake is van een dusdanig ernstig conflict dat loskoppeling de enige weg is. Na de scheiding van zijn ouders is zijn vader veel meer alcohol gaan drinken. Als appellant iets niet goed had gedaan reageerde zijn vader agressief. Dit ging regelmatig gepaard met fysiek geweld. Hij heeft geen aangifte gedaan van het voorval in 2010, omdat hij toen pas zeventien jaar oud was en hij een nieuwe confrontatie wilde voorkomen. Hij heeft de situatie met zijn vader niet besproken met zijn studieloopbaanbegeleider, omdat hij moeite heeft daarover te praten. Overigens heeft hij ieder jaar een andere begeleider. Ten slotte stelt appellant dat hij onvoldoende studiefinanciering krijgt om een vervolgstudie te kunnen bekostigen.
4.
De Raad overweegt het volgende.
4.1.
Volgens de Nota van Toelichting bij het Bsf 2000 valt bij een ernstig en structureel conflict te denken aan een zodanig fundamenteel en structureel verstoorde relatie dat loskoppeling de enige weg is, zoals in gevallen waarbij ernstig fysiek en/of geestelijk geweld een rol heeft gespeeld dan wel in gevallen van diepgaande, met ernstige conflicten gepaard gaande, verschillen van inzicht over met name levensovertuiging, cultuur of geloof.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat uit hetgeen appellant heeft aangevoerd en de ter ondersteuning daarvan overgelegde verklaringen en overige stukken, niet valt af te leiden dat sprake is van een voor loskoppeling in aanmerking komend conflict. De Raad onderschrijft de door de rechtbank aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen.
4.3.
Het alcoholgebruik van zijn vader heeft er niet aan in de weg gestaan dat appellant, met goedvinden van zijn moeder, vanaf zijn twaalfde jaar tot het voorval in november 2010, toen appellant zeventien jaar oud was, bij zijn vader heeft gewoond. Appellant, noch zijn moeder namens hem, heeft aangifte gedaan van het voorval in november 2010, noch is gesteld of gebleken dat op enig moment vóór november 2010 door of namens appellant aangifte tegen zijn vader is gedaan. Verder is niet gesteld noch gebleken dat door, of voor appellant, enige professionele hulp vanwege de situatie met zijn vader is ingeschakeld. Appellant is voorts in november 2010 uit eigen beweging vertrokken bij zijn vader en is bij zijn moeder gaan wonen, omdat voor hem op dat moment de maat vol was. Daarna is het contact tussen appellant en zijn vader verbroken. De verstoorde relatie tussen appellant en zijn vader ten gevolge van diens alcoholgebruik moet uiterst vervelend en pijnlijk zijn voor appellant. Echter onder de hiervoor weergegeven omstandigheden en gelet op het ontbreken van een (toereikende) verklaring van een deskundige als voorgeschreven in artikel 7, derde lid, van het Bsf 2000, is - bij gebrek aan objectief bewijs - onvoldoende gebleken dat sprake is van een conflict in de zin van de wet.
4.4.
De Raad voegt daaraan toe dat appellant om zijn studie te bekostigen de mogelijkheid heeft om in aanvulling op de prestatiebeurs studiefinanciering aan te vragen in de vorm van een maandelijkse rentedragende lening.
4.5.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2014.
(getekend) J. Brand
(getekend) G.J. van Gendt
IvR