ECLI:NL:CRVB:2014:2860

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 augustus 2014
Publicatiedatum
27 augustus 2014
Zaaknummer
13-3261 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking nabestaandenuitkering en arbeidsongeschiktheid in de zin van de ANW

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 29 april 2013 haar beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) niet-ontvankelijk verklaarde. De Svb had eerder, op 20 juni 2011, de aanvraag van appellante voor een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) afgewezen, omdat zij niet aan de voorwaarden voldeed. Na een herbeoordeling door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de Svb op 10 oktober 2012 het bezwaar van appellante gedeeltelijk gegrond verklaard en haar een uitkering toegekend voor de periode van 1 april 2010 tot en met 30 september 2012, maar haar medegedeeld dat zij daarna geen recht meer had op deze uitkering.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beperkingen die door de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv waren vastgesteld. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij door psychische klachten niet in staat is om te werken en heeft verzocht om een medisch onderzoek door een deskundige. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel bestaat over de medische beoordeling van appellante. De Raad heeft vastgesteld dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende rekening heeft gehouden met de medische situatie van appellante en dat er geen objectieve medische gegevens zijn overgelegd die de eerdere beoordelingen in twijfel trekken.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, wat betekent dat appellante geen recht heeft op een nabestaandenuitkering na 30 september 2012, omdat zij niet arbeidsongeschikt is in de zin van de ANW. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met M.M. van der Kade als voorzitter en E.E.V. Lenos en C.W.J. Schoor als leden, in aanwezigheid van griffier H.J. Dekker.

Uitspraak

13/3261 ANW
Datum uitspraak: 22 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 april 2013, 12/821 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2014. Appellante is samen met haar maatschappelijk werkster, [naam maatschappelijk werkster], verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is geboren [in] 1953. Zij heeft bij de Svb een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) aangevraagd wegens het overlijden van haar echtgenoot [in] 2010. Zij heeft daarbij aangegeven arbeidsongeschikt te zijn.
1.2. Op verzoek van de Svb is advies uitgebracht door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Bij besluit van 20 juni 2011 heeft de Svb appellante een nabestaandenuitkering geweigerd omdat zij niet aan de voorwaarden voor toekenning voldoet.
1.3. Nadat opnieuw advies was uitgebracht door het Uwv, heeft de Svb bij beslissing op bezwaar van 11 januari 2012 het bezwaar tegen het besluit van 20 juni 2011 ongegrond verklaard.
2.1. Gedurende de behandeling van het tegen het besluit van 11 januari 2012 gerichte beroep heeft de Svb bij besluit van 10 oktober 2012 (bestreden besluit) het bezwaar alsnog gedeeltelijk gegrond verklaard, de besluiten van 20 juni 2011 en 11 januari 2012 ingetrokken, appellante een nabestaandenuitkering toegekend over de periode van 1 april 2010 tot en met 30 september 2012 en haar meegedeeld dat zij na 30 september 2012 geen recht meer heeft op deze uitkering. Aan het bestreden besluit liggen ten grondslag de op verzoek van de Svb door de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige van het Uwv opgemaakte rapporten van 5 en 12 september 2012.
2.2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit van
11 januari 2012 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De rechtbank heeft het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit, ongegrond verklaard. Zij heeft daarbij overwogen dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de door de bezwaarverzekeringsarts in zijn in 2.1 vermelde rapport vastgestelde belastbaarheid. Tevens heeft de rechtbank overwogen dat de bezwaararbeidsdeskundige toereikend heeft toegelicht dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
3.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij vanwege haar psychische klachten niet in staat is arbeid te verrichten. Zij heeft de Raad verzocht een medisch onderzoek door een deskundige te gelasten. Verder heeft zij aangevoerd dat onduidelijk is waarom zij tot
30 september 2012 wel recht had op een uitkering, maar nadien niet meer, terwijl haar klachten ongewijzigd zijn gebleven.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geding is uitsluitend de vraag of appellante ook na 30 september 2012 arbeidsongeschikt is in de zin van de ANW.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit er geen grond voor twijfel is aan de juistheid van de door de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv in acht genomen medische beperkingen van appellante, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 september 2012. De overwegingen van de rechtbank ter zake kunnen volledig worden gevolgd. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 5 september 2012 toegelicht dat bij appellante in de periode vanaf 1 april 2010 tot september 2012 vanwege de eerder niet onderkende en niet gereguleerde diabetes mellitus sprake is geweest van sterk wisselende arbeidsmogelijkheden. Daarna is de diabetes mellitus goed gereguleerd en zijn de vermoeidheidsklachten sinds het instellen op medicatie en gewichtsreductie aanzienlijk verminderd. Appellante is dan ook geschikt geacht arbeid te verrichten. De bezwaarverzekeringsarts heeft in dat verband, onder meer rekening houdend met de door de GZ-psycholoog bij brief van 18 november 2011 vastgestelde voorlopige diagnoses (depressieve stoornis en borderline persoonlijkheidstrekken), beperkingen aangenomen met betrekking tot het persoonlijk en sociaal functioneren van appellante. Appellante heeft in hoger beroep geen objectieve medische gegevens overgelegd die twijfel doen rijzen aan de juistheid van de bij voornoemde FML vastgestelde functionele mogelijkheden. In het voorgaande ligt besloten dat er geen aanleiding wordt gezien een deskundige te benoemen.
4.3.
Ervan uitgaande dat de beperkingen van appellante niet zijn onderschat, bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de in beroep geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn voor haar.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd voor zover aangevochten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en E.E.V. Lenos en
C.W.J. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2014.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) H.J. Dekker

RK