ECLI:NL:CRVB:2014:2855
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering en beoordeling van medische geschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich op 28 juli 2011 ziek meldde vanwege pijnklachten door nierstenen, maagklachten en psychische klachten. Appellant was laatstelijk werkzaam als schoonmaker voor 40 uur per week en ontving een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. De verzekeringsarts heeft appellant op 25 september 2012 geschikt verklaard voor arbeid, wat leidde tot het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat appellant geen recht meer had op een ZW-uitkering. Dit besluit werd door het Uwv in een later stadium, na bezwaar van appellant, bevestigd.
De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig was en dat de klachten van appellant niet ernstig genoeg waren om hem ongeschikt te verklaren voor zijn werk. Appellant was het niet eens met deze uitspraak en ging in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten, maar de Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeerde dat appellant geen nieuwe medische gegevens had ingediend die de eerdere conclusies van de bezwaarverzekeringsarts in twijfel trokken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 27 augustus 2014.