ECLI:NL:CRVB:2014:2854
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering wegens gebrek aan medisch objectiveerbare afwijkingen
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die sinds 21 september 2009 als cateringmedewerker B werkzaam was. Appellante meldde zich op 13 september 2010 ziek vanwege hoofdpijnklachten. Haar dienstverband eindigde op 21 december 2010. Van 16 december 2011 tot en met 27 maart 2012 ontving zij een uitkering op basis van de Wet arbeid en zorg (Wazo). Na haar ziekmelding in mei 2012, werd zij door de bedrijfsarts P. Kalicharan hersteld verklaard per 23 mei 2012. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde echter de verdere uitkering op basis van de ZW, omdat appellante niet langer arbeidsongeschikt werd geacht. Het bezwaar van appellante tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard.
De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij zij de bevindingen van de verzekeringsartsen als leidend beschouwde. Appellante stelde in hoger beroep dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom zij niet langer arbeidsongeschikt was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek dat aan de beslissing ten grondslag lag zorgvuldig was uitgevoerd. De bezwaarverzekeringsarts had alle relevante medische informatie in zijn beoordeling betrokken en concludeerde dat er geen medisch objectiveerbare afwijkingen waren die de hoofdpijn van appellante konden verklaren. Aangezien appellante in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens had ingediend, bevestigde de Raad de eerdere beslissing van het Uwv om de ZW-uitkering te beëindigen per 23 mei 2012. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.