ECLI:NL:CRVB:2014:2854

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 augustus 2014
Publicatiedatum
27 augustus 2014
Zaaknummer
13-1375 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering wegens gebrek aan medisch objectiveerbare afwijkingen

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die sinds 21 september 2009 als cateringmedewerker B werkzaam was. Appellante meldde zich op 13 september 2010 ziek vanwege hoofdpijnklachten. Haar dienstverband eindigde op 21 december 2010. Van 16 december 2011 tot en met 27 maart 2012 ontving zij een uitkering op basis van de Wet arbeid en zorg (Wazo). Na haar ziekmelding in mei 2012, werd zij door de bedrijfsarts P. Kalicharan hersteld verklaard per 23 mei 2012. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde echter de verdere uitkering op basis van de ZW, omdat appellante niet langer arbeidsongeschikt werd geacht. Het bezwaar van appellante tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard.

De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij zij de bevindingen van de verzekeringsartsen als leidend beschouwde. Appellante stelde in hoger beroep dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom zij niet langer arbeidsongeschikt was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek dat aan de beslissing ten grondslag lag zorgvuldig was uitgevoerd. De bezwaarverzekeringsarts had alle relevante medische informatie in zijn beoordeling betrokken en concludeerde dat er geen medisch objectiveerbare afwijkingen waren die de hoofdpijn van appellante konden verklaren. Aangezien appellante in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens had ingediend, bevestigde de Raad de eerdere beslissing van het Uwv om de ZW-uitkering te beëindigen per 23 mei 2012. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/1375 ZW
Datum uitspraak: 27 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
4 februari 2013, 12/2586 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.J. Stronks, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2014. Appellante is met bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante was sinds 21 september 2009 werkzaam als cateringmedewerker B voor 25 uur per week. Op 13 september 2010 viel zij uit wegens al langer bestaande hoofdpijnklachten. Het dienstverband is per 21 december 2010 van rechtswege geëindigd.
1.2. In de periode van 16 december 2011 tot en met 27 maart 2012 heeft appellante een uitkering ingevolge de Wet arbeid en zorg (Wazo) ontvangen. Aansluitend heeft zij zich ziek gemeld wegens hoofdpijn en rugklachten. Ter zake van deze ziekmelding heeft appellante op 16 mei 2012 het spreekuur van de bedrijfsarts P. Kalicharan bezocht, die haar na onderzoek per 23 mei 2012 hersteld verklaarde. Bij besluit van 16 mei 2012, bevestigd bij brief van
22 juni 2012, heeft het Uwv verdere uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) per 23 mei 2012 geweigerd, omdat appellante niet (langer) arbeidsongeschikt is wegens zwangerschap of bevalling en per die datum geschikt is te achten voor haar maatgevende arbeid. Het bezwaar dat appellante hiertegen heeft gemaakt is door het Uwv bij besluit van 11 juli 2012
(bestreden besluit), onder verwijzing naar een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 29 juni 2012, ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij met name betekenis toegekend aan de bevindingen van de betrokken verzekeringsartsen. De rechtbank ziet in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de rapporten van de verzekeringsartsen onzorgvuldig tot stand zijn gekomen, een gedegen motivering ontberen, inconsistenties bevatten of niet concludent zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bezwaarverzekeringsarts gemotiveerd aangegeven dat de in bezwaar ingebrachte informatie niet leidt tot een ander oordeel dan door de verzekeringsarts is weergegeven. De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen dat van de kant van appellante geen medisch informatie in het geding is gebracht op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de juistheid van het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts.
3.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zij niet (langer) arbeidsongeschikt is als gevolg van zwangerschap of bevalling en het bestreden besluit aan een motiveringsgebrek lijdt.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtsreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Onder “zijn arbeid” wordt verstaan het laatstelijk voor de aanvang van de ongeschiktheid feitelijk verrichte werk.
4.1.2. Ingevolge artikel 29a, vierde lid, van de ZW heeft de vrouwelijke verzekerde, nadat het recht op uitkering ingevolge de Wazo is geëindigd, recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon, indien zij aansluitend ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap, zolang die ongeschiktheid duurt, doch ten hoogte 104 aaneengesloten weken.
4.2.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek dat ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen alsmede inzichtelijk is gemotiveerd. Uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 29 juni 2012 blijkt dat deze arts de hoorzitting heeft bijgewoond en appellante aansluitend op het spreekuur heeft gezien. Bij de beoordeling heeft de bezwaarverzekeringsarts ook alle dossiergegevens van appellante betrokken, waaronder informatie van de neuroloog van 10 juni 2010, het multidisciplinair onderzoek bij Winnock op 3 januari 2011 en de brieven van de huisarts van 23 maart 2011 en 24 mei 2012. Uit de stukken blijkt dat appellante al sinds 2007 bekend is met hoofdpijn. De laatste jaren heeft zij, naar eigen zeggen, vrijwel dagelijks hoofdpijn waarvan de ernst wisselend is. Er is echter geen medisch objectiveerbare afwijking gevonden die de hoofdpijn van appellante verklaard. De bezwaarverzekeringsarts kon bij onderzoek van de psyche ook geen afwijkingen vaststellen. Gelet op de eigen onderzoeksbevindingen en de overgelegde medische informatie heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van
29 juni 2012 overtuigend gemotiveerd om welke reden(en) er geen aanleiding is tot het wijzigen van het eerder door de primaire arts ingenomen standpunt dat appellante met haar klachten per 23 mei 2012 voldoende belastbaar is om haar werkzaamheden als cateringmedewerkster te hervatten.
4.3.
Nu appellante ook in hoger beroep geen medische gegevens heeft ingebracht, die aanleiding zouden kunnen vormen voor twijfel aan de bevindingen en de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts, ziet de Raad geen aanleiding om tot een andersluidend oordeel te komen.
4.4.
Hetgeen onder 4.2 tot en met 4.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat het Uwv op goede gronden het ziekengeld van appellante met ingang van 23 mei 2012 heeft beëindigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van
J. R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
27 augustus 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) J.R. Ravenstein

CVG