ECLI:NL:CRVB:2014:2849
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WIA-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 27 augustus 2014 uitspraak gedaan in deze zaak, die voortvloeit uit een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de Raad oordeelt dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om de belastbaarheid van appellante, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst, onjuist te achten. Appellante heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek onvolledig was, omdat zij niet door een vrouwelijke arts was onderzocht. De Raad heeft echter vastgesteld dat er rekening is gehouden met de rugklachten van appellante en dat er beperkingen zijn aangenomen voor verschillende fysieke activiteiten. De Raad concludeert dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat moet worden geacht de geduide functies te verrichten. De eerdere toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering in 2010 staat niet in de weg aan de intrekking van die uitkering per 11 januari 2012. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank, voor zover deze is aangevochten, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.