ECLI:NL:CRVB:2014:2849

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 augustus 2014
Publicatiedatum
27 augustus 2014
Zaaknummer
12-6169 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WIA-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 27 augustus 2014 uitspraak gedaan in deze zaak, die voortvloeit uit een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de Raad oordeelt dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om de belastbaarheid van appellante, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst, onjuist te achten. Appellante heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek onvolledig was, omdat zij niet door een vrouwelijke arts was onderzocht. De Raad heeft echter vastgesteld dat er rekening is gehouden met de rugklachten van appellante en dat er beperkingen zijn aangenomen voor verschillende fysieke activiteiten. De Raad concludeert dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat moet worden geacht de geduide functies te verrichten. De eerdere toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering in 2010 staat niet in de weg aan de intrekking van die uitkering per 11 januari 2012. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank, voor zover deze is aangevochten, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/6169 WIA
Datum uitspraak: 27 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
10 oktober 2012, 12/4248 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.B. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2014. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. De Jong en het Uwv door mr. J.J. Grasmeijer. Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde appellante in de gelegenheid te stellen medische stukken aan het Uwv te sturen en haar door een vrouwelijke verzekeringsarts te doen onderzoeken.
Appellante is op 1 juli 2014 onderzocht door een vrouwelijke bezwaarverzekeringsarts. Voorts is informatie ingebracht van R.L. van Leersum, anesthesioloog, en van A.R. Deenik, orthopedisch chirurg. De bezwaarverzekeringsarts heeft gerapporteerd op 1 juli 2014.
Partijen hebben toestemming verleend om uitspraak te doen zonder nadere zitting.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 10 november 2011 heeft het Uwv de arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellante met ingang van 11 januari 2012 ingetrokken.
1.2. Bij besluit van 17 april 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden omdat appellante niet door een vrouwelijke arts is onderzocht. Het onderzoek door de verzekeringsarts is niettemin voldoende uitgebreid geweest in relatie tot de claimklachten. Er zijn geen aanknopingspunten dat het medische oordeel van de verzekeringsartsen niet juist is. Het Uwv heeft overtuigend betoogd dat de beslissing tot toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering in 2010 als ‘vreemde eend in de bijt’ dient te worden beschouwd. De belasting in de voorgehouden functies overschrijdt de belastbaarheid van appellante niet.
3.
Appellante stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat het medisch onderzoek onvolledig is geweest. Zij heeft erop gewezen dat zij in 2010 nog 60% arbeidsongeschikt is geacht. Het Uwv heeft verzuimd een vrouwelijke bezwaarverzekeringsarts bij de hoorzitting te betrekken.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.
In geschil is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vanaf 11 januari 2012.
4.2.
Net als de rechtbank ziet de Raad onvoldoende aanknopingspunten om de belastbaarheid van appellante op die datum, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst voor onjuist te houden. Met de rugklachten van appellante is rekening gehouden. Er zijn beperkingen aangenomen voor onder meer zware trillingen, frequent buigen, duwen of trekken, tillen of dragen, zitten en staan. In hoger beroep is appellante alsnog onderzocht door een vrouwelijke bezwaarverzekeringsarts. Voorts is rekening gehouden met de door appellante overgelegde informatie van de orthopedisch chirurg en de anesthesioloog. De Raad verwijst naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 1 juli 2014.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering in 2010 niet in de weg staat aan intrekking van die uitkering met ingang van 11 januari 2012.
4.4.
De rechtbank heeft ten slotte terecht geconcludeerd dat appellante met haar beperkingen in staat moet zijn de geduide functies te verrichten.
4.5.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd, voor zover deze is aangevochten.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
27 augustus 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) J.C. Hoogendoorn

HD