ECLI:NL:CRVB:2014:2843
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een man geboren in Suriname, had een aanvraag ingediend voor hulp in de vorm van toelating tot de maatschappelijke opvang, zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, omdat de appellant geen geldige verblijfsstatus had en al was toegelaten tot de noodopvang.
De Raad heeft vastgesteld dat het college met het bieden van noodopvang heeft voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De appellant stelde in hoger beroep dat de geboden opvang niet adequaat was, maar de Raad vond geen steun voor deze stelling. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat de geboden opvang niet voldeed aan de vereisten.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter H.J. de Mooij, in aanwezigheid van griffier G.J. van Gendt.