ECLI:NL:CRVB:2014:2843

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 augustus 2014
Publicatiedatum
26 augustus 2014
Zaaknummer
12-1692 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een man geboren in Suriname, had een aanvraag ingediend voor hulp in de vorm van toelating tot de maatschappelijke opvang, zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, omdat de appellant geen geldige verblijfsstatus had en al was toegelaten tot de noodopvang.

De Raad heeft vastgesteld dat het college met het bieden van noodopvang heeft voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De appellant stelde in hoger beroep dat de geboden opvang niet adequaat was, maar de Raad vond geen steun voor deze stelling. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat de geboden opvang niet voldeed aan de vereisten.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter H.J. de Mooij, in aanwezigheid van griffier G.J. van Gendt.

Uitspraak

12/1692 WMO
Datum uitspraak: 20 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 20 maart 2012, 12/690 en 11/5819 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.G. Fischer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 9 juli 2014 plaatsgevonden. Voor appellant is mr. Fischer verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.I. Algoe.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren [in] 1971 in Suriname, is in 2007 naar Nederland gekomen om zijn progressieve spierziekte te laten behandelen in het [naam medisch centrum] te [woonplaats]. Hij is niet in het bezit van de Nederlandse nationaliteit en heeft geen verblijfsvergunning.
1.2.
Op 6 juli 2011 heeft appellant een aanvraag gedaan voor hulp in de vorm van toelating tot de maatschappelijke opvang als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
1.3.
Bij besluit van 12 september 2011 heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen, omdat hij geen geldige verblijfsstatus heeft. Voorts is van belang geacht dat appellant is toegelaten tot de noodopvang bij [naam noodopvang] te [plaatsnaam].
1.4.
Bij besluit van 29 november 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 september 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank, voor zover nu van belang, het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Door het bieden van crisisopvang heeft het college voldaan aan de positieve verplichting voortvloeiend uit artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Deze verplichting gaat niet zover dat aan appellant ook een speciaal matras, een looprek dan wel overige voorzieningen beschikbaar dienen te worden gesteld.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. In hoger beroep is naar voren gebracht dat de door het college geboden opvang niet adequaat is.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt hier het volgende aan toe.
4.2.
De rechtbank is met juistheid tot de conclusie gekomen dat het college met het bieden van noodopvang heeft voldaan aan de verplichting voortvloeiend uit artikel 8 van het EVRM. Appellant heeft in hoger beroep herhaald wat hij bij de rechtbank heeft aangevoerd. Daaraan heeft hij toegevoegd dat de aan hem verleende noodopvang niet adequaat is geweest. In hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht heeft de Raad geen steun gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de geboden opvang niet adequaat was.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2014.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) G.J. van Gendt

HD