ECLI:NL:CRVB:2014:2816

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 augustus 2014
Publicatiedatum
22 augustus 2014
Zaaknummer
12-5723 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van deskundigenonderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De appellant, die zich ziek had gemeld vanuit een situatie waarin hij een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet, had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag afgewezen, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarbij zij de bevindingen van de door het Uwv geraadpleegde deskundige, psychiater J.H.M. van Laarhoven, als doorslaggevend beschouwde.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat de rechtbank te veel waarde had gehecht aan het rapport van Van Laarhoven en dat de diagnose van zijn behandelende psycholoog, die PTSS had vastgesteld, niet voldoende was meegewogen. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht de bevindingen van Van Laarhoven had gevolgd, aangezien deze psychiater appellant had onderzocht en objectieve testen had afgenomen. De Raad wees erop dat de behandelende psycholoog, drs. M.C.J. van Rijn, niet bevoegd was om medische diagnoses te stellen, wat de waarde van zijn rapport verlaagde.

De Raad concludeerde dat de argumenten van appellant niet opgingen, vooral omdat hij niet had aangetoond dat zijn beheersing van de Nederlandse taal zo gebrekkig was dat dit de waarde van Van Laarhoven's rapport zou ondermijnen. De Raad bevestigde de geschiktheid van de geselecteerde functies, zoals magazijnmedewerker en productiemedewerker, en oordeelde dat er geen aanleiding was voor het raadplegen van een onafhankelijke deskundige. Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

12/5723 WIA
Datum uitspraak: 22 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
31 augustus 2012, 12/1471 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. Z.M. Alaca, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2014. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich met kennisgeving niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1. Met ingang van 10 september 2009 heeft appellant zich vanuit een situatie dat hij uitkering ontving ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld vanwege psychische klachten. Op 22 juni 2011 heeft hij een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2. Bij besluit van 9 december 2011 heeft het Uwv na een medisch en arbeidskundig onderzoek vastgesteld dat voor appellant geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet WIA, omdat hij met ingang van 8 september 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 14 mei 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat sprake is geweest van een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De verzekeringsartsen hebben de (door appellant ingebrachte) medische informatie van de behandelende sector volgens de rechtbank kenbaar in hun onderzoek betrokken. Het door appellant in beroep overgelegde rapport van de behandelende GZ-psycholoog drs. M.C.J. van Rijn maakt de beoordeling volgens de rechtbank niet anders. De rechtbank volgt daarbij de toelichting van de bezwaarverzekeringsarts, waarbij meer waarde is toegekend aan de bevindingen van de door de verzekeringsarts als deskundige geraadpleegde psychiater J.H.M. van Laarhoven. De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in zijn stelling dat in de Functionele Mogelijkhedenlijst een urenbeperking had moeten worden opgenomen en ziet geen aanleiding tot raadpleging van een onafhankelijk deskundige. Verder heeft de rechtbank de medische geschiktheid van de geselecteerde functies, als toegelicht door de bezwaararbeidsdeskundige in het rapport van 11 juli 2012, onderschreven.
3.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat doorslaggevende betekenis moet worden gehecht aan het rapport van de behandelende psycholoog. Verder is getwijfeld aan de waarde van het psychiatrisch onderzoek van Van Laarhoven, omdat appellant de Nederlandse taal niet goed zou beheersen.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid doorslaggevende betekenis gehecht aan de bevindingen van de door het Uwv geraadpleegde deskundige, psychiater Van Laarhoven. In dat verband wordt overwogen dat Van Laarhoven appellant heeft onderzocht en bij appellant testen heeft afgenomen teneinde de beperkingen van appellant te kunnen objectiveren. Aan de omstandigheid dat de behandelende psycholoog, anders dan Van Laarhoven, de diagnose PTSS heeft gesteld, kan niet die waarde worden gehecht die appellant daar kennelijk aan gehecht wil zien. Overwogen wordt dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van
2 juli 2012 erop heeft gewezen dat Van Rijn behandelend psycholoog en daarmee een
niet-medicus is, die niet bevoegd is om medische diagnoses te stellen. De Raad ziet geen reden het Uwv hierin niet te volgen. De stelling van appellant dat aan het rapport van Van Laarhoven vanwege de gestelde taalbarrière geen waarde kan worden gehecht, wordt niet gevolgd. Daartoe wordt overwogen dat appellant als zevenjarige naar Nederland is gekomen, zonder doublures het lager onderwijs heeft doorlopen, een LTS-opleiding heeft gevolgd en vanaf 1998 heeft gewerkt. De stelling dat de Nederlandse taalbeheersing van appellant zo gebrekkig is dat hierdoor aan de waarde van het rapport van Van Laarhoven zou moeten worden getwijfeld, wordt daarom onwaarschijnlijk geacht. Bovendien had het op de weg van appellant gelegen om, indien gewenst, de aanwezigheid van een tolk bij Van Laarhoven aan te kaarten. Daarvan is niet gebleken. Verder wordt appellant niet gevolgd in zijn stelling, dat een urenbeperking aan de orde zou zijn. Overwogen wordt dat niet de subjectieve klachtenbeleving doorslaggevend is, maar objectief medische bevindingen. De bezwaarverzekeringsarts heeft terecht het standpunt ingenomen dat uit de beschikbare medische gegevens de noodzaak van een urenbeperking niet kan worden afgeleid.
4.3.
Ten aanzien van de geschiktheid van de geselecteerde functies wordt als volgt geoordeeld. De bezwaarverzekeringsarts heeft mede op grond van de bevindingen van Van Laarhoven appellant beperkt geacht ten aanzien van conflicthantering en omgaan met gezagsrelaties. De bezwaararbeidsdeskundige heeft appellant in samenspraak met de bezwaarverzekeringsarts geschikt geacht voor de functies magazijn-, expeditiemedewerker (SBC-code 111220), wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050) en productiemedewerker industrie (functienummer 3699.0325.001 binnen SBC-code 111180). De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de bezwaararbeidsdeskundige in het rapport van 11 juli 2012 genoegzaam is ingegaan op de in beroep geuite twijfels over de passendheid van de geselecteerde functies. De stelling van appellant in hoger beroep dat de geselecteerde functies niet passen bij de medische gesteldheid van appellant wordt niet gevolgd.
4.4.
Voor het raadplegen van een deskundige ziet de Raad geen aanleiding.
4.5.
De Raad komt dan ook tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2014.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) D.E.P.M. Bary
IvZ