ECLI:NL:CRVB:2014:2770
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening ingangsdatum bijstand en schending inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de herziening van de bijstandsuitkering van appellante, die sinds 5 november 2010 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante heeft tijdens een gesprek met een medewerker van de gemeente Groningen op 7 december 2011 verklaard dat haar dochter eind juni 2011 naar Bonaire is verhuisd. Dit leidde tot een onderzoek door het college naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Op basis van de bevindingen van dit onderzoek heeft het college op 21 december 2011 besloten de bijstand van appellante per 1 juli 2011 te herzien naar de norm voor een alleenstaande, omdat zij niet langer een kind verzorgde dat jonger was dan 18 jaar. Tevens werd een bedrag van € 788,40 teruggevorderd, omdat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat haar dochter niet meer bij haar woonde.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, waarop het college op 19 oktober 2012 gedeeltelijk gegrond verklaarde. De ingangsdatum van de normwijziging werd vastgesteld op 20 september 2011, waardoor het terug te vorderen bedrag werd verlaagd tot € 293,56. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. In hoger beroep stelde appellante dat de herziening van haar bijstandsuitkering niet eerder dan 8 december 2011 had mogen ingaan, of in ieder geval op 8 oktober 2011, de datum waarop zij naar Nederland terugkeerde.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten dat de wijziging van de woonstede van de dochter van appellante niet bij aanvang van de vakantie was, maar dat er gaandeweg wel sprake was van een verhuizing. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellante onder de gegeven omstandigheden niet tekort was gedaan. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.