ECLI:NL:CRVB:2014:2768

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 augustus 2014
Publicatiedatum
19 augustus 2014
Zaaknummer
13-2005 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling ingangsdatum bijstand en melding aanvraag bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de vaststelling van de ingangsdatum van de bijstand voor appellant, die zich naar eigen zeggen eerder dan 29 maart 2012 bij het college van burgemeester en wethouders van Haarlem had gemeld voor het aanvragen van bijstand. De rechtbank had in haar uitspraak van 26 maart 2012 geoordeeld dat de aanvraag van appellant niet in behandeling was genomen, omdat hij zich pas op 29 maart 2012 had gemeld. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij zich reeds op 27 januari 2012 had gemeld, maar de Raad heeft geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich eerder dan op 29 maart 2012 heeft gemeld. De Raad heeft daarbij verwezen naar de relevante bepalingen in de Wet werk en bijstand (WWB), die stellen dat bijstand wordt toegekend vanaf de dag van de melding om bijstand aan te vragen, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. De Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de melding van appellant niet eerder dan op 29 maart 2012 kan worden vastgesteld. Het verzoek van appellant om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over de te laat betaalde bijstand is afgewezen, evenals het verzoek om veroordeling in de proceskosten. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, waarbij het beroep van appellant ongegrond is verklaard.

Uitspraak

13/2005 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
26 maart 2012, 12/4007 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.G. Fischer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2014. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Dijkman Dulkes-Wan.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij brief van 7 februari 2012 heeft mr. S. Çakici-Reinders, kantoorgenoot van mr. Fischer, het college namens appellant verzocht haar te informeren over de behandeling van een door appellant op 27 januari 2012 ingediende aanvraag.
1.2.
Bij brief van 14 februari 2012 heeft het college mr. Çakici-Reinders meegedeeld dat geen aanvraag van appellant bij het college in behandeling is.
1.3.
Op 29 maart 2012 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen appellant en een medewerker van het college. In het van dit gesprek opgemaakte verslag staat onder meer dat tijdens dat gesprek aan appellant te kennen is gegeven dat hij, totdat hij weer een verblijfsvergunning heeft aangevraagd, geen aanvraag ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) kan indienen.
1.4.
Appellant heeft tegen de inhoud van het gespreksverslag bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.5.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem heeft bij uitspraak van 1 mei 2012, 12/1689, geoordeeld, voor zover hier van belang, dat de weigering op 29 maart 2012 om de aanvraag van appellant in ontvangst te nemen, kan worden gelijkgesteld met een weigering te beslissen op de aanvraag van appellant, zodat daartegen bezwaar en beroep openstaat.
1.6.
Het college heeft op 2 augustus 2012 aan appellant meegedeeld dat naar aanleiding van de melding van 29 maart 2012 alsnog een aanvraag op grond van de WWB in behandeling wordt genomen.
1.7.
Bij besluit van 5 oktober 2012 heeft het college appellant bijstand ingevolge de WWB toegekend naar de norm voor een alleenstaande. Het college heeft daarbij de ingangsdatum van de bijstand bepaald op 29 maart 2012.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep van appellant tegen de ingangsdatum van de bijstand ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Het geding in hoger beroep spitst zich toe op de vraag of het college aan appellant bijstand moet verlenen met ingang van een datum gelegen vóór 29 maart 2012. Daarbij verschillen partijen van mening over de vraag wanneer appellant zich bij het college heeft gemeld. Appellant heeft voorts verzocht om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over de te laat betaalde bijstand.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 44, eerste lid, van de WWB is bepaald dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag van de melding om bijstand aan te vragen, tenzij op die dag nog geen recht op bijstand bestaat. Het tweede lid bepaalt voorts dat van een melding bij het college kan worden gesproken indien de naam, adres en woonplaats van de betrokkene zijn geregistreerd en hij in staat is gesteld een aanvraag in te dienen. Het derde lid biedt de mogelijkheid om bij verwijtbaar latere indiening van de aanvraag de aanvraagdatum als ingangsdatum te nemen om te voorkomen dat er teveel tijd verstrijkt tussen de melding en de aanvraag.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich eerder dan op 29 maart 2012 bij het college heeft gemeld. In de voorhanden gegevens is daarvoor geen steun te vinden. Anders dan appellant heeft aangevoerd kan uit een door hem overgelegde handgeschreven notitie niet worden afgeleid dat hij zich reeds op vrijdag
27 januari 2012 heeft gemeld bij het college. De notitie is niet gedateerd. Bovendien blijkt daaruit niet dat de naam, het adres en de woonplaats van appellant zijn geregistreerd, zoals bedoeld in artikel 44, tweede lid van de WWB. Gelet daarop kan ook de brief van
7 februari 2012 niet als melding in de zin van artikel 44, eerste lid, van de WWB worden aangemerkt.
4.3.
Nu niet is komen vast te staan dat appellant zich vóór 29 maart 2012 heeft gemeld voor het aanvragen van bijstand is het bepaalde in artikel 44, derde lid, van de WWB niet van toepassing.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling tot vergoeding van schade is onder deze omstandigheden geen plaats, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en M. Hillen en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2014.
(getekend) R.H.M. Roelofs
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD