ECLI:NL:CRVB:2014:2767

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 augustus 2014
Publicatiedatum
19 augustus 2014
Zaaknummer
13-963 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bijstandsaanvraag en procesbelang in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant had op 18 december 2010 een aanvraag om bijstand ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), met ingang van 15 november 2010. Het college van burgemeester en wethouders van Heiloo heeft deze aanvraag op 19 januari 2011 buiten behandeling gesteld. De appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door het college niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat de appellant met een nieuw besluit van 23 juni 2011, waarbij hem met terugwerkende kracht bijstand is toegekend, een resultaat heeft bereikt dat vergelijkbaar is met wat hij had kunnen bereiken in de beroepsprocedure tegen de buiten behandeling stelling van zijn aanvraag. Hierdoor had de appellant geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn zaak. De Raad heeft verder vastgesteld dat de door de appellant gestelde schade niet verband hield met de buiten behandeling stelling van zijn aanvraag, en dat de gestelde schade in verband met andere kwesties buiten het bestek van deze zaak valt.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek van de appellant om veroordeling tot schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier, en is openbaar uitgesproken op 19 augustus 2014.

Uitspraak

13/963 WWB
Datum uitspraak: 19 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
24 januari 2013, 12/965 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heiloo (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2014. Appellant is verschenen. Het college is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1.
Appellant heeft op 18 december 2010 een aanvraag om bijstand ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) met ingang van 15 november 2010.
1.2.
Bij besluit van 19 januari 2011 heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld.
1.3.
Bij besluit van 4 april 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 19 januari 2011 wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij besluit van 23 juni 2011 heeft het college naar aanleiding van een nieuwe aanvraag van 30 mei 2011 aan appellant met terugwerkende kracht vanaf 15 november 2010 bijstand toegekend.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant hiermee een resultaat heeft bereikt dat vergelijkbaar is met het resultaat dat hij kan bereiken in de beroepsprocedure gericht tegen de buiten behandeling stelling van zijn aanvraag, en dat hij om die reden geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn zaak.
4.3.
De rechtbank heeft verder terecht geoordeeld dat de door appellant gestelde schade niet ziet op de gevolgen van het buiten behandeling stellen van de aanvraag van 18 december 2010. Het college heeft bij de rechtbank naar voren gebracht dat het bedrag aan huurachterstand over de periode dat appellant recht op bijstand heeft rechtstreeks aan de verhuurder is voldaan. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de achterstand van andere betalingen verband hield met de buiten behandelingstelling van de aanvraag. De gestelde schade in verband met de wijze van afhandeling van de melding van appellant bij de gemeente dat sprake is van gif in de grond valt geheel buiten het bestek van deze zaak. Verder kan appellant niet worden gevolgd in zijn stelling dat hij nooit bijstand heeft ontvangen omdat deze is verrekend met de nadien aan hem met terugwerkende kracht toegekende uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Dit doet er immers niet aan af dat aan hem met ingang van
15 november 2010 bijstand is toegekend.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Gelet hierop is er geen ruimte voor veroordeling tot vergoeding van schade. Het verzoek daartoe dient daarom te worden afgewezen.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2014.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) O.P.L. Hovens

RK