ECLI:NL:CRVB:2014:2751

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 augustus 2014
Publicatiedatum
15 augustus 2014
Zaaknummer
12-4584 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op een WGA-uitkering op grond van de Wet WIA en de beoordeling van herstelkansen door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op een WGA-uitkering op basis van de Wet WIA. Appellante had eerder een beslissing van het Uwv ontvangen waarin werd vastgesteld dat zij met ingang van 29 augustus 2011 recht had op een WGA-uitkering, maar dat haar arbeidsongeschiktheid op 100% was vastgesteld. Na een bezwaarprocedure had het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank 's-Hertogenbosch had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de argumenten van appellante, die stelde dat haar klachten niet waren verbeterd en dat zij recht had op een IVA-uitkering. Appellante had informatie ingediend van haar revalidatiearts, waaruit zou blijken dat haar klachten waren toegenomen. Het Uwv verwees naar eerdere rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en stelde dat appellante geen nieuwe informatie had aangedragen die de eerdere beoordeling zou kunnen wijzigen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts voldoende grondslag bood voor de inschatting van de herstelkansen van appellante. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de inschatting van herstelkansen een medisch stabiele of verslechterende situatie vereiste. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarmee het hoger beroep van appellante werd afgewezen.

Uitspraak

12/4584 WIA
Datum uitspraak: 6 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
5 juli 2012, 12/1237 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.A.W. Ketelaars, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2014. Namens appellante is
mr. Ketelaars verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 12 oktober 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 29 augustus 2011 recht heeft op een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid heeft het Uwv bepaald op 100%.
1.2. Bij besluit van 16 maart 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 12 oktober 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv gemotiveerd heeft uiteengezet dat als gevolg van een behandeling verbetering van de belastbaarheid van appellante ten tijde hier van belang niet was uitgesloten, zodat geen sprake is van duurzame en volledige arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat uit de klachtengeschiedenis, de klachtenprojectie, de objectiveerbaarheid van de klachten en de bevestiging van de onzekere prognose volgt dat is voldaan aan de voorwaarden voor een IVA-uitkering. Zij onderging ten tijde van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen revalidatiebehandeling en de behandelingen daarna hebben niet geleid tot verbetering. Appellante heeft de Raad verzocht om een deskundige te benoemen en heeft informatie van revalidatiearts W.M.G.C. Hitters van 18 april 2014 ingediend, waaruit volgens haar blijkt dat de klachten alleen maar zijn toegenomen.
3.2.
In hoger beroep heeft het Uwv verwezen naar de rechtspraak van de Raad ten aanzien van inschatting van herstelkansen en naar de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts van
15 maart 2012 en 22 november 2012. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat appellante niets heeft aangevoerd op basis waarvan de visie per datum in geding gewijzigd dient te worden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.2.
Zoals ook in de aangevallen uitspraak is vermeld, is in de uitspraak van 4 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) overwogen dat blijkens de wetsgeschiedenis de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Daarnaast is in deze uitspraak overwogen dat, in het geval betrokkene bezwaar heeft gemaakt, de bezwaarverzekeringsarts de inschatting van de duurzaamheid dient te heroverwegen, rekening houdend met alle medische gegevens die in bezwaar voorhanden zijn en bekend geworden zijn, maar slechts voor zover die gegevens betrekking hebben op de datum met ingang waarvan de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid door het bestuursorgaan niet is aangenomen.
4.3.
In een uitspraak van 16 december 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009: BK7027) is vervolgens overwogen dat de omstandigheid dat de behandeling - achteraf gezien - geen dan wel minder verbetering heeft gebracht dan was te verwachten, geen grond is om aan te nemen dat de verwachting van de bezwaarverzekeringsarts die bestond ten tijde van de beoordeling, voor onjuist moet worden gehouden. Uitgegaan moet immers worden van de inschatting die de bezwaarverzekeringsarts ten tijde van zijn beoordeling kon maken op grond van de voorhanden zijnde medische informatie.
4.4.
In een uitspraak van 1 oktober 2010 (ECLI:NL:CRVB:BN9226) is ten slotte overwogen dat indien een verzekerde in beroep komt van het besluit inzake de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid, het aan de verzekerde is om zijn standpunt dat de prognose van de bezwaarverzekeringsarts niet deugdelijk was, voldoende te onderbouwen met medische informatie die hij niet in bezwaar heeft kunnen inbrengen en die een nieuw licht werpt op zijn gezondheidstoestand. In die uitspraak is benadrukt dat de bestuursrechter bij zijn beoordeling van de juistheid van het bestreden besluit die informatie zal betrekken voor zover die betrekking heeft op de datum in geding.
4.5.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts een toereikende grondslag vormt voor de door het Uwv uitgesproken verwachting van de herstelkansen, in de zin van verbetering van de functionele mogelijkheden van appellante. De bezwaarverzekeringsarts heeft zijn inschatting, zoals blijkt uit zijn rapport van 15 maart 2012, gebaseerd op de informatie van de anesthesioloog-pijnbehandelaar T. Visser van 26 september 2011, van de revalidatiearts P.J.C.M. van Leeuwen van 1 december 2011, van de reumatoloog R.A.M. Traksel van 27 februari 2012 en van de orthopedisch chirurg A.M.E. Giesberts van 5 maart 2012. De bezwaarverzekeringsarts heeft gemotiveerd dat de ernst van de door appellante ervaren belemmeringen en pijnklachten niet kan worden verklaard met de door haar behandelaars vastgestelde medisch objectiveerbare afwijkingen en gesteld dat voor de klachten de mogelijkheid van multidisciplinaire behandeling (pijnbestrijding, revalidatie, acceptatie) bestaat. Voor deze stelling is steun te vinden in de gegevens van de behandelaars. Daaruit blijkt dat ten tijde van de beoordeling in bezwaar sprake was van een situatie waarin door de behandelaars in samenspraak is gezocht naar een behandeling ter vermindering van de door appellante ervaren pijnklachten. De rechtbank wordt gevolgd in haar opvatting dat daarmee voldoende is gebleken dat een verbetering van de belastbaarheid van appellante niet was uit te sluiten.
4.6.
In hoger beroep heeft appellante geen informatie overgelegd die ziet op de periode dat beoordeeld moest worden of er sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid. De beroepsgrond van appellante dat zij pas na deze beoordeling is verwezen naar een revalidatiearts en een multidisciplinaire pijn-werkgroep, zodat het niet mogelijk was voor de bezwaarverzekeringsarts om het resultaat van de ingezette behandeling te beoordelen, kan niet slagen. Ook het standpunt van appellante dat haar klachten nadien zijn toegenomen, slaagt, gelet op hetgeen is overwogen in 4.3, niet. Er is geen twijfel ontstaan aan de medische beoordeling door het Uwv, zodat er geen aanleiding is voor het benoemen van een deskundige.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2014.
(getekend) M. Greebe
(getekend) S. Aaliouli
IvZ