Uitspraak
22 oktober 2013, 12/2786 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar dat appellant had ingediend tegen een mededeling van de Minister van Defensie. Appellant had de minister in gebreke gesteld voor het niet tijdig beslissen op een bezwaarschrift, maar de minister stelde dat de ingebrekestelling niet was ingeboekt omdat deze niet schriftelijk was ingediend, zoals vereist volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad oordeelde dat de mededeling van de minister slechts een feitelijke mededeling was en geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dit leidde tot de conclusie dat het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk was verklaard.
De Raad overwoog dat appellant niet had aangetoond dat de minister de mogelijkheid had geopend om berichten elektronisch te verzenden. De enkele acceptatie van een eerdere elektronische ingebrekestelling in een andere zaak was niet voldoende om te concluderen dat de minister in deze zaak ook zo had moeten handelen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd gedaan door rechter E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van griffier A.C. Oomkens, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.