ECLI:NL:CRVB:2014:2740

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 augustus 2014
Publicatiedatum
13 augustus 2014
Zaaknummer
12-4607 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en psychische beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 augustus 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van zijn WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die sinds 1 december 2000 als procesoperator werkte, meldde zich op 28 september 2009 ziek vanwege psychische klachten. Na een onderzoek door een verzekeringsarts van het Uwv op 7 juli 2011, werd vastgesteld dat appellant een paranoïde persoonlijkheid had, maar dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit leidde tot de beslissing van het Uwv om appellant per 26 september 2011 geen WIA-uitkering toe te kennen.

Appellant ging in bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank 's-Hertogenbosch verklaarde het beroep van appellant gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Appellant ging vervolgens in hoger beroep, waarbij hij stelde dat zijn psychische beperkingen waren onderschat en dat er ten onrechte geen duurbeperking was aangenomen. De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de medische rapporten voldoende onderbouwd waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geschikt was voor de geselecteerde functies, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid terecht op minder dan 35% was vastgesteld.

De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

12/4607 WIA
Datum uitspraak: 13 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
5 juli 2012, 12/749 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr.drs. M.P.A. Thoonen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft de gronden van het hoger beroep aangevuld en nadere stukken ingediend. Hierop heeft het Uwv, met verwijzing naar rapporten van een bezwaarverzekeringsarts, gereageerd.
De zaak is behandeld ter zitting van de Raad van 2 juli 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr.drs. Thoonen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, die sinds 1 december 2000 werkzaam is geweest als proces operator voor
40
uur per week, heeft zich op 28 september 2009 ziek gemeld wegens psychische klachten. Naar aanleiding van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsarts van het Uwv hem op 7 juli 2011 onderzocht. Deze arts heeft geconcludeerd dat er bij appellant sprake is van een paranoïde persoonlijkheid en vervolgens de mogelijkheden en beperkingen van appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 juli 2011.
1.2.
Op 25 juli 2011 heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv vastgesteld dat appellant geschikt is voor een aantal gangbare functies, waarvan de loonwaarde, afgezet tegen het voor appellant in aanmerking te nemen maatmaninkomen, tot de conclusie heeft geleid dat bij appellant sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit van 33,24%. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 26 juli 2011 vastgesteld dat appellant met ingang van 26 september 2011 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Nadat appellant tegen het besluit van 26 juli 2011 bezwaar had gemaakt, heeft een bezwaarverzekeringsarts van het Uwv appellant ten tijde van de hoorzitting geobserveerd en gerichte vragen gesteld. De bezwaarverzekeringsarts heeft de FML aangevuld met de specifieke voorwaarde dat appellant aangewezen is op werk waarin meestal weinig of geen direct contact met patiënten of hulpbehoevenden vereist is. De bezwaarverzekeringsarts heeft geen aanleiding gezien voor het aannemen van een additionele beperking in werktijden.
1.4.
Op basis van de FML van 3 oktober 2011 heeft een bezwaararbeidsdeskundige van het Uwv op 22 december 2011 geconcludeerd dat appellant geschikt moet worden geacht voor een zestal functies. Voorts heeft de bezwaararbeidsdeskundige vastgesteld dat het maatmanloon, door gebruik van een onjuist indexcijfer, niet juist was vastgesteld. Vervolgens is het maatmanloon vastgesteld op € 20,38. Gelet op de aan de hand van de mediane loonwaarde van de drie aan de schatting ten grondslag gelegde functies vastgestelde verdiencapaciteit in relatie tot het maatmaninkomen heeft de bezwaararbeidsdeskundige vastgesteld dat appellant een verlies van verdienvermogen heeft van 34,05%. Vervolgens heeft het Uwv het bezwaar bij besluit van 27 januari 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en daarbij bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat sprake is van een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek. De bezwaarverzekeringsartsen van het Uwv hebben, naar het oordeel van de rechtbank, in hun diverse rapporten afdoende gemotiveerd waarom, rekening houdende met de door de behandelend sector overgelegde medische informatie, geen aanleiding bestaat volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden aan te nemen. De rechtbank kan de verzekeringsartsen van het Uwv volgen in hun beoordeling en acht de motivering voldoende draagkrachtig. Het gestelde in de rapporten van Y. Gűzelcan en E.C. Van der Eijk hebben deze artsen in de beoordeling betrokken. Er is naar het oordeel van de rechtbank rekening gehouden met de beperkte psychische draagkracht van appellant door beperkingen aan te nemen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren van de FML. De door appellant geclaimde verdergaande beperkingen acht de rechtbank in de rapporten van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts in voldoende mate weersproken.
Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank, onder verwijzing naar rechtspraak van de Raad van onder meer 29 juni 2011, LJN BQ9863, en rekening houdende met het feit dat het in het onderhavige geschil een einde wachttijdbeoordeling betreft, geoordeeld dat het Uwv bevoegd was om in de beroepsfase functies bij te duiden die niet in het verlengde lagen van de primair geduide functies. Uitgaande van de juistheid van de in beroep door bezwaarverzekeringsarts
G.J.A. van Kasteren-Van Delden aangescherpte FML van 17 april 2012 is de rechtbank, onder verwijzing naar het rapport van een bezwaararbeidsdeskundige van 18 april 2012 waarin de gesignaleerde aspecten van een voldoende deugdelijke motivering zijn voorzien, voorts van oordeel dat zij geen aanleiding ziet om de geschiktheid van appellant voor de geduide functies in twijfel te trekken. Nu appellant met het vervullen van deze functies een verlies aan verdiencapaciteit ondervindt van minder dan 35% heeft het Uwv, naar het oordeel van de rechtbank, terecht geweigerd om appellant per 26 september 2011 een uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen. In het feit dat het Uwv in beroep de FML heeft aangepast waardoor nieuwe functies aan de schatting ten grondslag moesten worden gelegd, heeft de rechtbank tot slot aanleiding gezien het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen. Gelet op voorgaande overwegingen heeft de rechtbank aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant de in beroep aangevoerde gronden herhaald. Meer in het bijzonder heeft appellant betoogd dat het Uwv zijn psychische beperkingen heeft onderschat en voorts dat er ten onrechte geen duurbeperking is aangenomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellante diverse brieven van medisch adviseur Van der Eijk overgelegd. Voorts heeft hij informatie van zijn behandelend psychiater H.G.J. Hanegraaf overgelegd.
3.2.
In verweer heeft de bezwaarverzekeringsarts gereageerd op de door appellant in hoger beroep overgelegde medische informatie. Het Uwv handhaaft zijn standpunt dat in de FML van 17 april 2012 in voldoende mate rekening is gehouden met appellants psychische klachten en de daaruit voortkomende beperkingen. Voorts wordt het standpunt gehandhaafd dat er geen aanleiding bestaat om een duurbeperking aan te nemen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen en niet gebleken is van concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. Meer in het bijzonder is de Raad van oordeel dat het Uwv de psychische beperkingen van appellant niet heeft onderschat. Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de bij appellant vastgestelde dysthyme stoornis geen aanleiding is voor het aannemen van andere of zwaardere beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren of een urenbeperking. In zijn rapport van 11 juli 2012 heeft de bezwaarverzekeringsarts, in reactie op de aanvullende gronden in hoger beroep en de nader overgelegde medische gegevens, afdoende gemotiveerd waarom geen aanleiding wordt gezien om ten aanzien van de belastbaarheid van appellant een ander standpunt in te nemen dan neergelegd in het bestreden besluit en de daaraan ten grondslag liggende medische en arbeidskundige rapporten.
4.2.
De Raad kan zich voorts verenigen met het oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank dat appellant geschikt is voor de voor hem geselecteerde functies van Vleeswarenmaker (SBC-code 271070), Electronica monteur (SBC-code 267040) en Houtwarensamensteller (SBC-code 262140). De loonwaarde van deze functies leidt tot het oordeel dat appellant door het Uwv op de datum in geding terecht minder dan
35% arbeidsongeschikt is geacht.
4.3.
Gelet op hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen met verbetering van gronden, te worden bevestigd.
4.4.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevallen;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2014.
(getekend) J.J.T van den Corput
(getekend) H.J. Dekker
IvZ