Uitspraak
12.6759 AWBZ
16 november 2012, 12/1562 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De appellant, die lijdt aan ernstige psychiatrische problematiek, had een aanvraag ingediend voor herindicatie van zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor de zorgfuncties begeleiding en persoonlijke verzorging. De aanvraag werd afgewezen door het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) op de grond dat appellant geen aanspraak had op AWBZ-zorg, omdat behandeling onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) mogelijk was. Appellant weigerde een klinische behandeling, wat door CIZ als een belemmering werd gezien voor het verkrijgen van AWBZ-zorg.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de medisch adviseurs van CIZ terecht hadden gesteld dat appellant zich voor zijn klachten onder psychiatrische behandeling in een klinische setting diende te stellen. De Raad concludeerde dat de nieuwe informatie die appellant in hoger beroep had ingebracht, niet leidde tot twijfel aan de eerdere bevindingen van CIZ. De Raad benadrukte dat uit het behandelplan van GGZ Altrecht niet bleek dat de weigering van appellant om zich klinisch te laten behandelen voortvloeide uit zijn ziektebeeld.
De Raad concludeerde dat de ambulante proefbehandeling die was voorgesteld, een adequate en voorliggende voorziening was, en dat de afwijzing van de aanvraag voor AWBZ-zorg terecht was. De uitspraak bevestigde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.