ECLI:NL:CRVB:2014:2693

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 augustus 2014
Publicatiedatum
8 augustus 2014
Zaaknummer
12-6582 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de medische grondslag van een WIA-uitkering en de rol van deskundigen

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 8 augustus 2014, wordt het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam behandeld. De zaak betreft de aanvraag van betrokkene voor een WIA-uitkering, na uitval van zijn werk als schoonmaker in 2007 door gezondheidsklachten. Het Uwv had vastgesteld dat betrokkene per 26 februari 2009 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en het bezwaar van betrokkene tegen dit besluit werd ongegrond verklaard. De rechtbank had echter deskundigen ingeschakeld, waaronder een internist en een psychiater, die tot andere conclusies kwamen over de beperkingen van betrokkene.

De psychiater, A.M. van der Loo, had in zijn rapporten een “Stoornis in de impulsbeheersing NAO” vastgesteld, maar deze stoornis niet als een psychiatrisch toestandsbeeld in enge zin gekarakteriseerd. De rechtbank volgde de oordelen van de deskundigen en verklaarde het beroep van betrokkene gegrond, waarbij het bestreden besluit werd vernietigd wegens een gebrek aan medische grondslag. Het Uwv werd opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

In hoger beroep betoogde het Uwv dat de beperkingen van betrokkene niet het gevolg waren van ziekte of gebrek. De Raad oordeelde dat de psychiater's classificatie en de daaruit voortvloeiende beperkingen inzichtelijk en consistent waren. De Raad concludeerde dat het Uwv het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit moest herstellen, en droeg hen op dit binnen zes weken te doen. De uitspraak benadrukt de rol van deskundigen in het vaststellen van medische grondslagen voor uitkeringsbesluiten en de noodzaak voor het Uwv om adequaat te reageren op de bevindingen van deze deskundigen.

Uitspraak

12/6582 WIA-T
Datum uitspraak: 8 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
14 november 2012, 10/1602 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
mr. M.H. Klijnsma, advocaat.
Het onderzoek is heropend na de zitting. De door de rechtbank ingeschakelde psychiater
A.M. van der Loo heeft antwoord gegeven op nadere vragen van de Raad. Bij brief van
7 januari 2014 heeft appellant met een rapport van een bezwaarverzekeringsarts gereageerd.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 27 juni 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Klijnsma.

OVERWEGINGEN

1.
Betrokkene is op 3 april 2007 voor zijn werk als schoonmaker uitgevallen vanwege klachten van druk op de borst en benauwdheidsklachten. Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant na medisch en arbeidskundig onderzoek bij besluit van 10 november 2009 vastgesteld dat voor betrokkene per 26 februari 2009 geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan, omdat hij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van betrokkene tegen dit besluit is bij besluit van 22 maart 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft prof. dr. L. Abraham-Inpijn, internist, benoemd tot deskundige. Zij heeft op 5 juni 2011 een rapport uitgebracht met betrekking tot de gezondheidssituatie van betrokkene op 26 februari 2009. Op advies van de internist heeft de rechtbank
A.M. van der Loo, psychiater, als deskundige benoemd, die op 20 juni 2012 heeft gerapporteerd. De bezwaarverzekeringsarts heeft in haar rapport van 10 juli 2012 uiteengezet dat zij in de rapporten van de deskundigen geen aanleiding heeft gezien voor aanpassing van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 mei 2009.
2.2.
De rechtbank heeft de medische oordelen van de door haar ingeschakelde deskundigen gevolgd. Volgens de rechtbank geven de uitgebrachte rapporten blijk van een zorgvuldig onderzoek en zijn ze inzichtelijk en consistent. De door appellant aangevoerde bezwaren houden naar het oordeel van de rechtbank geen voldoende gemotiveerde betwisting in van de juistheid van de in de rapporten neergelegde zienswijzen. Naast de door appellant in de FML van 18 mei 2009 opgenomen beperkingen, acht de internist betrokkene ook beperkt bij het maken van hoofdbewegingen (aspect 4.17) en de psychiater acht betrokkene ook beperkt op de aspecten hanteren van emotionele problemen (2.6), het uiten van eigen gevoelens (2.7) en het samenwerken (2.9). De psychiater ziet ook aanleiding voor een urenbeperking (aspect 6). Nu de deskundigen tot meer beperkingen komen dan door appellant zijn aangenomen, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd wegens het ontbreken van een voldoende medische grondslag en appellant opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.
3.
In de op 9 januari 2013 ingediende aanvullende gronden in hoger beroep heeft appellant, onder verwijzing naar een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 28 november 2012, aangevoerd dat gelet op de rapporten van de door de rechtbank ingeschakelde deskundigen de conclusie moet zijn dat de beperkingen die betrokkene ervaart in zijn psychisch en sociaal functioneren niet het gevolg zijn van ziekte of gebrek. Het feit dat betrokkene gedurende twee jaar bij I-Psy onder behandeling is geweest maakt dat niet anders. In het kader van de Wet WIA kan alleen rekening worden gehouden met beperkingen die het gevolg zijn van ziekte of gebrek. Nu daarvan bij betrokkene volgens appellant geen sprake is, zijn de beperkingen die betrokkene heeft juist vastgelegd in de FML en moet betrokkene in staat zijn de functies die door de (bezwaar)arbeidsdeskundige zijn geselecteerd te verrichten.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op het door appellant ingenomen standpunt, staat in hoger beroep ter discussie of de door de psychiater gerapporteerde beperkingen wel het gevolg zijn van ziekte of gebrek. Na de eerste behandeling ter zitting is aanleiding gevonden om de psychiater te vragen te reageren op het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 10 juli 2012 en daarbij te betrekken de in hoger beroep ingediende aanvullende gronden van 9 januari 2013 en het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 28 november 2012. In zijn rapport van
15 november 2013 heeft de psychiater uiteengezet dat het in de psychiatrie gebruikelijk is dat er gebruik wordt gemaakt van het classificatiesysteem DSM-IV en dat het ook gebruikelijk is dat er onderscheid wordt gemaakt tussen symptomen, beperkingen of gebreken op basis van toestandsbeelden en ziektebeelden - symptomen, klachten of gebreken - die niet continu aanwezig zijn. Ook is het mogelijk dat er structurele beperkingen zijn op basis van een ontwikkelingsstoornis, persoonlijkheidsfactoren of een persoonlijkheidsstoornis. Van een psychiatrische stoornis in enge zin is volgens de psychiater sprake als gesproken kan worden van een toestandsbeeld. Met zijn opmerking dat bij betrokkene geen sprake is van een psychiatrische stoornis in enge zin heeft de psychiater bedoeld dat betrokkene strikt genomen geen disfuncties heeft op basis van een aanwezig psychiatrisch toestandsbeeld. De bij betrokkene gevonden beperkingen zijn gerelateerd aan zijn persoonlijkheidsstructuur en uiten zich in klachten op het gebied van activiteiten en het vervullen van sociale rollen. Deze beperkingen van betrokkene zijn consistent, structureel en reproduceerbaar. De gevoelens van spanning en stress zijn niet de oorzaak, maar de symptomen van beperkte copingstrategieën en gebrekkige impulsregulatie. Bij tijd en wijle leiden de impulsdoorbraken tot verbale en soms fysieke agressie. De psychiater heeft in zijn rapport van 15 november 2013 erkend dat hij in de beantwoording van vraag 1 niet duidelijk genoeg is geweest. In de DSM-IV classificatie heeft hij wel gesproken van een “Stoornis in de impulsbeheersing NAO”, maar hij heeft dit niet expliciet genoemd in de beantwoording van vraag 1. De door hem in zijn rapport van 20 juni 2012 beschreven beperkingen als gevolg van deze stoornis dienen meegenomen te worden in de beoordeling van de belastbaarheid.
4.2.
Het onder 4.1 weergegeven standpunt van de psychiater is inzichtelijk en consistent. De psychiater heeft het disfunctioneren van betrokkene met behulp van de DSM-IV geclassificeerd als een “Stoornis in de impulsbeheersing NAO” en omdat de gevolgen van die stoornis niet continu aanwezig zijn, die stoornis niet omschreven als een psychiatrisch toestandsbeeld in enge zin, maar als een ziektebeeld. Er zijn geen omstandigheden die aanleiding geven het rapport van de psychiater niet te volgen. De bezwaarverzekeringsarts is van mening dat de psychiater zichzelf nog steeds tegenspreekt en geen duidelijkheid geeft, maar deze mening wordt, zoals blijkt uit de overwegingen in 4.1 en 4.2, niet gedeeld.
4.3.
Uit de overwegingen 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep van appellant niet zal slagen en dat het door de rechtbank geconstateerde gebrek in de medische grondslag van het bestreden besluit zal moeten worden hersteld.
5.
In het voorliggende geval leent de aard van het bij de aangevallen uitspraak vastgestelde gebrek zich niet voor een andere wijze van herstel dan door appellant. Met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet wordt appellant opgedragen het in de aangevallen uitspraak geconstateerde gebrek te herstellen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad en de rechtbank hebben overwogen.
Deze tussenuitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2014.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) H.J. Dekker

QH