ECLI:NL:CRVB:2014:2692

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 augustus 2014
Publicatiedatum
8 augustus 2014
Zaaknummer
12-1111 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op basis van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 augustus 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Arnhem. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 18 november 2010, waarin werd vastgesteld dat hij geen recht had op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek had verricht. De verzekeringsarts had zowel dossierstudie als lichamelijk en psychisch onderzoek uitgevoerd en de informatie van de huisarts en behandelend reumatoloog in zijn beoordeling betrokken.

In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere gronden herhaald en nieuwe medische stukken overgelegd. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht concludeerde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat de medische beperkingen van appellant niet waren onderschat. De bezwaarverzekeringsarts had voldoende toegelicht waarom de nieuwe informatie geen aanleiding gaf om het eerdere standpunt te wijzigen. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank volledig onderschreven en geconcludeerd dat er geen grond is voor twijfel aan de medische geschiktheid van appellant voor de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen.

De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

12/1111 WIA
Datum uitspraak: 8 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van
17 januari 2012, 11/1409 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.P.J.M. van Gestel hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend, waarop het Uwv heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Gestel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 18 november 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat appellant met ingang van 13 december 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 17 maart 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan lag het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 7 maart 2011 ten grondslag, die informatie van onder meer de huisarts en van de behandelend reumatoloog heeft meegewogen. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige de arbeidskundige beoordeling bevestigd.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft geoordeeld dat aan het bestreden besluit een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts blijkens zijn rapport van 4 november 2010 naast dossierstudie een lichamelijk en psychisch onderzoek heeft verricht en de informatie van de huisarts van
30 juli 2010 bij zijn beoordeling heeft betrokken. De verzekeringsarts heeft beperkingen aangenomen voor lichamelijke belasting met de noodzaak van regelmatig vertreden. De door appellant ervaren cognitieve beperkingen worden niet beschouwd als een gevolg van ziekte of gebrek. De moeheidsklachten leiden volgens de verzekeringsarts niet tot verminderde beschikbaarheid van appellant. De beperkingen zijn vastgesteld in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 november 2010. De bezwaarverzekeringsarts heeft naast dossierstudie de in bezwaar ingebrachte medische informatie in zijn oordeel betrokken, appellant gesproken ter hoorzitting en zijn overwegingen in het rapport van 7 maart 2011 voldoende kenbaar gemaakt.
2.3. De rechtbank heeft in de in beroep overgelegde informatie geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de FML. Wat betreft de psychische klachten heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts de psychische klachten heeft meegewogen en de bezwaarverzekeringsarts kennis heeft genomen van de doorverwijzing naar Kairos. De verwijzing naar de GGZ vond plaats per november 2011 en valt volgens de rechtbank daarmee buiten de datum in geding.
2.4. Verder heeft de rechtbank ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven en het Uwv gevolgd in haar toelichting ten aanzien van de medische geschiktheid voor de voorgehouden functies.
3.
Appellant heeft in hoger beroep de gronden van bezwaar en beroep herhaald. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant brieven van de huisarts, van het slaapcentrum CWZ en van de Sint Maartenskliniek overgelegd. Verder heeft appellant kort voor de zitting nadere medische stukken overgelegd.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Op goede gronden en op basis van een juiste motivering heeft de rechtbank geconcludeerd dat een zorgvuldig medisch onderzoek is verricht door de verzekeringsartsen en dat op grond van de beschikbare gegevens niet is gebleken dat de medische beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid zijn onderschat. Het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit is juist. Terecht heeft de rechtbank van belang geacht dat de (bezwaar)verzekeringsartsen in de FML beperkingen hebben aangenomen voor het verrichten van arbeid en daarbij kenbaar de door appellant ingebrachte medische informatie bij de beoordeling heeft betrokken. De overwegingen van de rechtbank worden volledig onderschreven.
4.3.
Over de in hoger beroep overgelegde informatie wordt overwogen dat deze informatie de beoordeling niet anders maakt. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van
18 november 2013 voldoende toegelicht op grond waarvan hij in de overgelegde informatie geen aanleiding heeft gezien het standpunt te wijzigen. In dit verband is opgemerkt dat de longarts in zijn brief van 27 augustus 2013 geen verklaring heeft kunnen geven voor de door appellant ervaren slaapproblemen en de moeheid. Reumatoloog dr. M.E.C. Jeurissen heeft in zijn rapport van 16 september 2013 te kennen gegeven dat bij onderzoek geen aanwijzingen zijn gevonden voor een systemische reumatische aandoening en dat appellant voor verdere behandeling werd verwezen naar een fysiotherapeut. Ook uit de voor de zitting overgelegde stukken van het Centrum voor Slaapgeneeskunde Kempenhaege van 2 december 2013 en
4 maart 2014 blijkt niet dat onvoldoende rekening is gehouden met de bij appellant bestaande beperkingen rond de datum in geding. Afgezien van de vraag in hoeverre resultaten van onderzoeken in 2013 en 2014 geëxtrapoleerd kunnen worden naar de medische situatie rond december 2010, is bij onderzoek niet gebleken van een slaap-apneubeeld, maar werd gesproken van een psychofysiologische insomnie, waarvoor mogelijk cognitieve gedragstherapie aangewezen zou kunnen zijn. Het ter zitting bij de Raad gedane verzoek van appellant om aanhouding om de resultaten van een nader in te stellen onderzoek af te wachten wordt afgewezen, omdat niet valt in te zien dat een dergelijk onderzoek zal leiden tot een uitkomst die consequenties zal kunnen hebben voor de beoordeling van de belastbaarheid rond de datum in geding. Wat betreft het verzoek aan de Raad om raadpleging van een onafhankelijk deskundige wordt overwogen dat hiervoor geen aanleiding bestaat, nu er in het dossier geen aanknopingspunten zijn voor het standpunt dat onvoldoende rekening is gehouden met de bij appellant bestaande beperkingen.
4.4.
Er is evenmin grond voor twijfel aan de medische geschiktheid van appellant voor de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies. Ook ten aanzien daarvan wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven, dat de bezwaararbeidsdeskundige in het rapport van 16 maart 2011 voldoende heeft toegelicht dat geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van appellant.
4.5.
De overwegingen 4.2, 4.3 en 4.4 leiden tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2014.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) H.J. Dekker
IvZ