ECLI:NL:CRVB:2014:2689
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van het recht op een WIA-uitkering wegens onvoldoende medische beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 augustus 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Maastricht. Appellant, die in 2007 zijn werkzaamheden als zelfstandig café-uitbater heeft beëindigd, had zich in 2008 ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had in 2011 besloten dat appellant geen recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Dit besluit werd door appellant bestreden, maar het Uwv verklaarde zijn bezwaar ongegrond.
De rechtbank bevestigde het standpunt van het Uwv, waarbij werd gesteld dat appellant op 1 juli 2010 weliswaar beperkingen ondervond, maar dat hij met inachtneming van deze beperkingen geschikt was voor de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat zijn beperkingen waren onderschat en dat de werkzaamheden die hij had verricht voor zijn re-integratie als maatgevende arbeid bij de beoordeling betrokken waren.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geconcludeerd dat er geen bewijs was voor ernstiger beperkingen dan door het Uwv was aangenomen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch passend waren voor appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.