ECLI:NL:CRVB:2014:2687
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de onttrekking aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf in relatie tot AOW-pensioen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank als appellant en (de erven van) [betrokkene] te [woonplaats], Thailand als betrokkene. De kern van het geschil draait om de vraag of betrokkene zich op de datum in geding, 1 november 2011, aan de tenuitvoerlegging van zijn gevangenisstraf heeft onttrokken, wat gevolgen heeft voor zijn recht op AOW-pensioen. De Raad heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat betrokkene zich aan de tenuitvoerlegging heeft onttrokken, ondanks dat de appellant heeft gesteld dat betrokkene in Thailand verbleef en niet terugkeerde om zijn straf te ondergaan. De Raad heeft geoordeeld dat de informatie die beschikbaar was bij de justitiële autoriteiten niet is gebruikt om betrokkene op te roepen of om een uitleveringsverzoek te doen aan de Thaise autoriteiten. Dit leidt tot de conclusie dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene zich aan de tenuitvoerlegging heeft onttrokken. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, het bestreden besluit is vernietigd en de appellant is veroordeeld in de proceskosten van betrokkene. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de autoriteiten om adequaat te handelen bij het ten uitvoer leggen van straffen en de gevolgen daarvan voor sociale zekerheidsrechten.