ECLI:NL:CRVB:2014:2685

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2014
Publicatiedatum
8 augustus 2014
Zaaknummer
12-2135 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over gebrekkige arbeidskundige motivering bij WIA-uitkering

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2014, met zaaknummer 12-2135 WIA-T, werd het bestreden besluit van het Uwv vernietigd vanwege een gebrekkige arbeidskundige motivering. De Raad oordeelde dat de schatting van arbeidsongeschiktheid niet kon standhouden zonder de functie van beveiliger, die niet geschikt werd geacht voor appellant vanwege zijn onvoldoende beheersing van de Nederlandse, Duitse en Engelse taal. De Raad stelde vast dat het Uwv niet had onderzocht of andere functies de schatting konden dragen, waardoor de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit niet beoordeeld konden worden. De Raad droeg het Uwv op om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak. De uitspraak volgde op een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende medische beoordeling niet zorgvuldig was en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, niet geschikt waren voor appellant. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en volledige arbeidskundige beoordeling in het kader van WIA-uitkeringen.

Uitspraak

12/2135 WIA-T
Datum uitspraak: 10 juli 2014.
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
1 maart 2012, 11/1354 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.S. Vlieger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Vlieger. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.
De Raad heeft vervolgens het onderzoek heropend en het Uwv in de gelegenheid gesteld om een toelichting te geven op de vastgestelde urenbeperking.
Het Uwv heeft hierop een rapport ingediend van de bezwaarverzekeringsarts van 8 april 2014.
Appellant heeft geen aanleiding gezien voor een schriftelijke reactie.
Vervolgens heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
Bij besluit van 30 september 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 12 oktober 2010 op grond van artikel 54 van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) recht is ontstaan op een WGA-uitkering. Hierbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 47,21%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 14 april 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende medische beoordeling gebaseerd is op een voldoende zorgvuldig en volledig onderzoek. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts. Zij heeft daarbij onder meer overwogen dat uit het rapport van de verzekeringsarts blijkt dat een lichte urenbeperking is aangenomen van gemiddeld ongeveer 30 uur per week in verband met de wekelijkse fysiotherapie van appellant. Nu het gaat om een urenbeperking die is gebaseerd op de verminderde feitelijke beschikbaarheid voor arbeid van appellant, mag enige nadere invulling van de urenbeperking plaatsvinden, waarbij de tijd die appellant feitelijk niet zou kunnen werken wegens de therapie leidend is. Nu appellant ter zitting heeft aangegeven eenmaal per drie weken therapie te volgen kan niet worden gezegd dat met een urenbeperking tot maximaal 35 uur per week de arbeidsmogelijkheden van appellant worden overschat. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de functies geschikt zijn te achten voor appellant. Appellant voldoet aan het vereiste functieniveau van de functie van beveiliger nu een diploma-eis niet is gesteld. Nu in de functie van beveiliger van een museum niet in het Duits en Engels behoeft te worden geconverseerd, maar kan worden volstaan met korte verwijzingen naar een expositie of voorzieningen als een toilet of restaurant, is ook deze functie voor appellant geschikt te achten.
3.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts blijkt dat een urenbeperking tot 30 uur per week is vastgesteld in verband met de aard van de beperkingen en niet in verband met bezoeken aan de fysiotherapeut. De voorgehouden functies zijn dan ook niet geschikt nu deze een urenomvang kennen van meer dan 30 uur per week. Door te stellen dat sprake is van een lichte urenbeperking van 30 tot 35 uur per week heeft het Uwv de vastgestelde urenbeperking, gelet op de vaste rechtspraak van de Raad op dit punt, op ongeoorloofde wijze gerelativeerd. Verder heeft hij aangevoerd dat de belasting op reiken in de voorgehouden functies zijn mogelijkheden overschrijdt en dat hij, gelet op zijn onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal, niet binnen een jaar de vereiste opleiding voor de functie van beveiliger in een museum kan behalen terwijl hij bovendien het Duits en Engels onvoldoende beheerst om deze functie te kunnen uitoefenen.
4.
De Raad overweegt het volgende.
4.1.
Over de urenbeperking heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat uit de rapporten van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts blijkt dat een lichte urenbeperking is vastgesteld van gemiddeld ongeveer 30 uur per week in verband met de wekelijkse fysiotherapie van appellant, waarbij een ruime bandbreedte is toegestaan tot 35 uur per week. In hoger beroep heeft de bezwaarverzekeringsarts nog toegelicht bij rapport van
8 april 2014 dat de schouderklachten noch de hepatitis B (met normale leverenzymen) aanleiding geven voor een urenbeperking maar dat alleen de wekelijkse fysiotherapie aanleiding is voor de urenbeperking. Gelet op de aanwezige medische informatie is er bovendien geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts. Het hoger beroep van appellant op dit punt slaagt niet.
4.2.
Over de functie van beveiliger in een museum (SBC-code 342021) heeft appellant terecht aangevoerd dat hij, gelet op de onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal, niet in staat is om het diploma Beveiliger MBO niveau 2 te behalen en daarnaast de Duitse en Engelse taal onvoldoende beheerst om in die taal naar exposities en dergelijke te kunnen verwijzen. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2117) is de fictie dat appellant Nederlands kan “leren” spreken en verstaan niet van toepassing, omdat het gaat om een functie met een opleidingseis uitstijgend boven afgerond basisonderwijs, namelijk VMBO-niveau. Verder heeft het Uwv ten onrechte gesteld dat appellant de (taal)vaardigheden in enkele dagen kan aanleren om bezoekers van het museum in het Engels of Duits te kunnen verwijzen naar een expositie, de uitgang of de toiletten. Hierdoor wordt de betekenis en inhoud van deze verwijsfunctie van de beveiliger miskend, gelet op het functieniveau 2 dat bij deze functie hoort. Nu appellant geen Engels of Duits spreekt en bovendien het Nederlands onvoldoende beheerst is deze functie dan ook ten onrechte aan de schatting ten grondslag gelegd.
4.3.
Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.2 berust het bestreden besluit op een gebrekkige arbeidskundige motivering. Nu zonder de functie van beveiliger de schatting op basis van de beschikbare gegevens geen stand kan houden terwijl door het Uwv niet is onderzocht of andere functies wellicht de schatting kunnen dragen, kan de Raad niet beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen worden gelaten noch zelf in de zaak voorzien. In dit geval leent de aard van het vastgestelde gebrek zich niet voor een andere wijze van herstel dan door het betrokken bestuursorgaan.
4.4.
Om te kunnen komen tot een definitieve beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv opdracht te geven het in rechtsoverwegingen 4.2 en 4.3 geformuleerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2014.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) J.C. Hoogendoorn
IvZ