ECLI:NL:CRVB:2014:2681

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2014
Publicatiedatum
7 augustus 2014
Zaaknummer
13-473 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoorwaardelijk ontslag van politieambtenaar wegens plichtsverzuim en valse bekeuringen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een politieambtenaar die onvoorwaardelijk ontslagen is wegens plichtsverzuim. De appellante, die sinds 1991 als parkeercontroleur en later als politiesurveillant werkzaam was, heeft herhaaldelijk haar auto geparkeerd in vergunninghoudergebieden zonder de benodigde vergunning. Na meldingen van omwonenden heeft de politie een onderzoek ingesteld, waaruit bleek dat appellante valse bekeuringen had uitgeschreven om zo bekeuringen te ontlopen. De korpschef heeft haar op 12 december 2011 een disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd, welke beslissing in hoger beroep werd aangevochten.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de korpschef zorgvuldig heeft gehandeld in het onderzoek naar het plichtsverzuim. De appellante heeft aangevoerd dat haar gedrag voortkwam uit persoonlijke omstandigheden, waaronder een medische aandoening, en dat zij niet op de hoogte was van de ernst van haar handelen. De Raad oordeelt echter dat het ontslag niet onevenredig is, gezien de ernst van de overtredingen en het vertrouwen dat de korpschef en de burger in de politie moeten kunnen hebben. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter, die het beroep tegen het ontslag ongegrond had verklaard.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van politieambtenaren en de noodzaak van integriteit binnen de politieorganisatie. De Raad concludeert dat de korpschef terecht heeft besloten tot ontslag, en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/473 AW
Datum uitspraak: 7 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 11 december 2012, 12/5647 en 12/3702 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de regiopolitie Gooi en Vechtstreek (korpsbeheerder), ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (ook) de korpsbeheerder verstaan.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2014. Appellante is, met bericht van verhindering, niet verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.C.M. Steenberghe.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is in 1991 als parkeercontroleur in dienst getreden bij de gemeentepolitie in [plaats]. Bij de overgang naar de regiopolitie Gooi en Vechtstreek, in 1994, is zij aangesteld als politiesurveillant met beperkte taakstelling en belast met parkeertoezicht en -handhaving.
1.2. Na een melding van omwonenden dat politieagenten in vergunninghoudergebieden rondom het politiebureau een gratis parkeerplaats voor zichzelf creëren, heeft inspecteur B op 8 juli 2011 een rapport opgesteld. Uit de bij het rapport gevoegde foto’s blijkt dat het gaat om de auto van appellante en zij heeft bij confrontatie met deze informatie op 8 juli 2011 te kennen gegeven dat zij haar auto al een half jaar op deze manier parkeert. Vervolgens heeft de afdeling Integriteit van de politie Gooi en Flevo in augustus 2011 eerst een oriënterend onderzoek en vervolgens een disciplinair onderzoek ingesteld naar mogelijk gepleegd plichtsverzuim. Het onderzoek is gesloten op 12 september 2011.
1.3. Na het voornemen daartoe van 21 oktober 2011, heeft de korpschef bij besluit van
12 december 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 juni 2012 (bestreden besluit), aan appellante de disciplinaire straf opgelegd van onvoorwaardelijk ontslag met ingang van
5 januari 2012 wegens plichtsverzuim, bestaande uit:
- het bij herhaling parkeren van de auto in vergunninghoudergebieden zonder in het bezit te zijn van een parkeervergunning, en
- het bij herhaling een zelf uitgeschreven ‘kennisgeving van bekeuring’ achter de voorruit van de auto leggen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij vindt de straf van onvoorwaardelijk ontslag te zwaar, gezien haar lange dienstverband en omdat zij een goede reden had voor haar handelwijze, die zij uit schaamte nog niet eerder heeft vermeld. Bij haar bevalling in 2009 zijn de spieren van appellante zodanig beschadigd dat zij haar ontlasting niet kan ophouden. Als zij een ongelukje had gehad verkleedde zij zich op het politiebureau en bracht de vuile was naar haar auto. Die stond tegenover het bureau geparkeerd, zodat zij snel heen en weer kon lopen. Zij wist geen andere oplossing, mede doordat zij op het werk door een leidinggevende psychisch werd bedreigd en gepest. Appellante heeft verder aangevoerd dat zij niet op de hoogte was van de ernst van het plichtsverzuim, doordat er pas in 2011 een onderzoek is gestart terwijl er al op 9 september 2010 een fake-bekeuring was gefotografeerd en zij na de melding in juli 2011 niet is geschorst of buiten functie is gesteld.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het opleggen van de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag is in de gegeven situatie niet onevenredig, gelet op de aard en de ernst van het plichtsverzuim. Door voor zichzelf valse bekeuringen uit te schrijven en zo bekeuringen te ontlopen, heeft appellante haar bevoegdheid voor privédoeleinden gebruikt en zo, gedurende een langere periode, juist die regels overtreden die zij als politieambtenaar diende te handhaven. Hiermee heeft appellante het vertrouwen dat de korpschef in haar integriteit moet kunnen stellen en het vertrouwen dat de burger in het optreden van de politie moet kunnen hebben, ernstig geschaad. Uit de verklaring van haar huisarts die appellante heeft overgelegd, blijkt niet dat de verweten gedragingen haar niet kunnen worden toegerekend.
4.2.
De valse bekeuring van 9 september 2010 die in het onderzoek boven water is gekomen, is op zichzelf geen reden om aan te nemen dat de korpschef al voor de melding in juli 2011 wist dat appellante haar auto in strijd met de regels parkeerde. Vanaf die melding heeft de korpschef voortvarend en op zorgvuldige wijze onderzoek gedaan naar de feiten en de procedurele voorschriften en waarborgen voor appellante in acht genomen. Een bestuursorgaan is niet verplicht om een ambtenaar tegen wie een disciplinair onderzoek loopt, te schorsen of buiten functie te stellen. In de situatie van appellante was daar ook geen reden toe, omdat zij van 9 tot en met 12 juli 2011 ziek was, van 13 juli 2011 tot 9 augustus 2011 op vakantie was en zich aansluitend opnieuw ziek heeft gemeld. Het feit dat zij in oktober 2011 gedurende enkele dagen haar werkzaamheden gedeeltelijk heeft hervat, is in de gegeven situatie niet gelukkig geweest, maar rechtvaardigt niet het vertrouwen dat haar geen strafontslag zou worden opgelegd.
4.3.
De korpschef heeft ter zitting te kennen gegeven geen reden te hebben om eraan te twijfelen dat appellante lijdt aan incontinentie, ook al ontbreekt daarover een medische verklaring. Hij ziet hierin echter geen reden om alsnog af te zien van het gegeven strafontslag. Van appellante, die al lang bij de politie werkte en de wegen binnen de organisatie kende, had verwacht mogen worden dat zij dit probleem had besproken met het maatschappelijk werk, de vertrouwenspersoon en/of de bedrijfsarts, zodat een passende oplossing gevonden had kunnen worden. De Raad onderschrijft dit standpunt van de korpschef en voegt daar aan toe dat een eventueel bestaande gespannen relatie met leidinggevenden en collega’s daaraan niet in de weg stond.
4.4.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uispraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en J.N.A. Bootsma en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2014.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) B. Rikhof

HD