ECLI:NL:CRVB:2014:2673

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 augustus 2014
Publicatiedatum
6 augustus 2014
Zaaknummer
12-6157 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante ontvangt sinds 26 oktober 1998 een WAO-uitkering vanwege psychische beperkingen, die aanvankelijk was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Na herbeoordelingen in 2003 en 2005 bleef de uitkering ongewijzigd. Echter, bij besluit van 16 december 2011 heeft het Uwv de uitkering per 17 februari 2012 ingetrokken, op basis van een psychiatrische expertise en arbeidskundig onderzoek, waaruit bleek dat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt zou zijn.

De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. In de aangevallen uitspraak werd geconcludeerd dat de medische rapporten voldoende basis boden voor de beslissing van het Uwv. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat haar klachten onvoldoende waren meegewogen, en dat er te weinig beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren opgenomen. Ze voerde aan dat het onderzoek door de psychiater Notten onzorgvuldig was en verzocht om een onafhankelijke deskundige.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bestreden besluit op een voldoende medische en arbeidskundige grondslag berustte. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de informatie uit de brief van psychiater Schröder niet leidde tot een ander oordeel. Ook het verzoek om een deskundige te benoemen werd afgewezen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond.

Uitspraak

12/6157 WAO
Datum uitspraak: 6 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
5 oktober 2012, 12/1489 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Kilinç, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kilinç. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.1. Voor een uitvoeriger weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Hier wordt volstaan met het volgende.
1.2. Met ingang van 26 oktober 1998 ontvangt appellante vanwege psychische beperkingen een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Op basis van herbeoordelingen in 2003 en 2005 is de uitkering bij besluiten van 12 augustus 2004 en
6 maart 2006 ongewijzigd voortgezet.
1.3. Bij besluit van 16 december 2011 heeft het Uwv de uitkering van appellante met ingang van 17 februari 2012 ingetrokken. Op basis van een psychiatrische expertise van 14 november 2011 van P.J.H. Notten, verzekeringsgeneeskundig onderzoek van 16 november 2011 en arbeidskundig onderzoek van 12 december 2011 heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt is en om die reden niet langer recht heeft op een WAO-uitkering. Het bezwaar van appellante is bij besluit van 14 februari 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 27 januari 2012 en een rapport van een bezwaararbeidsdeskundige van 10 februari 2012 ten grondslag.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In de aangevallen uitspraak is daartoe overwogen dat uit de medische rapporten, waarop het bestreden besluit is gebaseerd, voldoende gegevens naar voren zijn gekomen die leiden tot een afgewogen oordeel over de voor appellante ten tijde van de datum in geding, te weten
17 februari 2012, geldende beperkingen. Uitgaande van de juistheid van de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 november 2011 opgenomen beperkingen ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. Bezwaararbeidsdeskundige C.J.T. Neefjes heeft in zijn rapporten van 9 en 23 juli 2012, ingaande op de door appellante aangevoerde gronden, aanvullend gemotiveerd dat 6 van de 7 aan appellante voorgehouden functies voor haar geschikt zijn, dat wil zeggen geen belastingen bevatten die haar belastbaarheid te boven gaan.
3.
Appellante stelt zich in hoger beroep, evenals in bezwaar en beroep, op het standpunt dat haar lichamelijke en psychische klachten onvoldoende zijn meegewogen in de beoordeling door de verzekeringsartsen. Om die reden zijn er in de FML te weinig beperkingen opgenomen. Appellante acht zich dan ook niet in staat de werkzaamheden te verrichten verbonden aan de functies die het Uwv haar heeft voorgehouden als passend binnen haar arbeidsmogelijkheden. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een brief overgelegd van 12 december 2012 van psychiater A.E. Schröder en basispsycholoog
K. Jongkind. Appellante heeft herhaald dat het persoonlijk onderzoek van de door het Uwv geraadpleegde psychiater Notten niet langer dan vijftien minuten heeft geduurd en ook overigens onzorgvuldig is geweest. Zij verzoekt de Raad een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid vastgesteld dat het bestreden besluit op een voldoende medische en arbeidskundige grondslag berust. In de aangevallen uitspraak is de rechtbank uitvoerig ingegaan op de door appellante aangevoerde gronden. De Raad stelt zich achter de overwegingen van de rechtbank. De informatie uit de brief van 12 december 2012 van psychiater Schröder leidt niet tot een ander oordeel en daaruit kan niet worden afgeleid dat appellante meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen.
4.2.
Met betrekking tot hetgeen appellante in hoger beroep heeft herhaald over het onderzoek door psychiater Notten onderschrijft de Raad eveneens de overwegingen van de rechtbank. Ook de Raad acht het niet aannemelijk dat het onderzoek slechts vijftien minuten heeft geduurd. Uit de omstandigheid dat de psychiater de door appellante (thuis) ingevulde vragenlijsten, voordat hij ze in het rapport heeft verwerkt, niet met appellante heeft gesproken, volgt niet dat het onderzoek onzorgvuldig is verricht. De Raad ziet geen aanleiding om een deskundige te benoemen en het verzoek daartoe wordt dan ook afgewezen.
4.3.
Ten slotte heeft appellante nog aandacht gevraagd voor een ongedateerde brief van reumatoloog R.E. Voorneman, die bij het onderzoek in november 2012 beginnende artrose in haar handen heeft vastgesteld. Appellante kan niet worden gevolgd in haar stelling dat zij om die reden niet in staat kan worden geacht om werkzaamheden te verrichten. Aangezien de reumatoloog niet spreekt van gevorderde of verregaande slijtage is het niet aannemelijk dat appellante op de datum in geding, 17 februari 2012, al beperkingen aan haar handen had. Hierbij neemt de Raad - evenals de bezwaarverzekeringsarts in haar reactie van 11 juni 2013
- in aanmerking dat in het dossier niet eerder klachten over of beperkingen aan de handen naar voren komen.
4.4.
Hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) M.P. Ketting

JL