ECLI:NL:CRVB:2014:267
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T.L. de Vries
- C.C.W. Lange
- F.A.M. Stroink
- Rechtspraak.nl
Beoordeling recht op nabestaandenuitkering en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op een nabestaandenuitkering voor appellante, die sinds 1981 stelt arbeidsongeschikt te zijn. De appellante, geboren in 1950 en in het bezit van de Oostenrijkse nationaliteit, had een nabestaandenuitkering aangevraagd na het overlijden van haar ex-echtgenoot in juni 2000. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had haar aanvankelijk in aanmerking gebracht voor deze uitkering, maar beëindigde deze in 2003 omdat de mate van arbeidsongeschiktheid niet meer dan 45% bleek te zijn. Appellante heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt, maar de Svb verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere uitspraak in 2006 geoordeeld dat de Svb ten onrechte een fictieve benadering van het maatmaninkomen had gehanteerd. De Svb heeft vervolgens een nieuw besluit genomen, maar dit werd opnieuw door de rechtbank vernietigd. In de huidige procedure heeft de Centrale Raad van Beroep de eerdere oordelen van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij sinds 1981 arbeidsongeschikt is, en dat zij op 1 april 2013 in staat was de haar voorgehouden functies te vervullen. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder de stelling dat zij meer beperkingen had, niet gevolgd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de relevante informatie hadden meegenomen in hun beoordeling.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 31 januari 2014.