ECLI:NL:CRVB:2014:2668

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 augustus 2014
Publicatiedatum
6 augustus 2014
Zaaknummer
12-4966 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 augustus 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 12 maart 2009 ziek meldde vanwege lage rugklachten, ontving op dat moment een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uwv concludeerde dat appellante met ingang van 10 maart 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de WIA-uitkering. Dit besluit werd door de rechtbank Amsterdam in een eerdere uitspraak bevestigd, maar appellante ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 25 juni 2014 heeft de gemachtigde van appellante, mr. E. Wolter, de medische onderbouwing van het Uwv betwist. Het Uwv, vertegenwoordigd door mr. J. Koning, verdedigde de eerdere beslissing. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de medische rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren en dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt waren. Appellante voerde aan dat haar gezondheidsklachten niet adequaat waren meegenomen in de beoordeling en dat er aanleiding was voor een urenbeperking.

De Raad oordeelde dat de argumenten van appellante in hoger beroep voornamelijk herhalingen waren van eerdere stellingen en dat er geen nieuwe onderbouwing was voor de claim dat een urenbeperking noodzakelijk was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de belastbaarheid van appellante correct was vastgesteld. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de beslissing van de rechtbank en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

12/4966 WIA
Datum uitspraak: 6 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
26 juli 2012, 11/2209 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Wolter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft het Uwv een nadere informatie verstrekt, waaronder een rapport van een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige van
13 februari 2014.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2014. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Wolter. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. J. Koning.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante heeft zich op 12 maart 2009 vanwege lage rugklachten ziek gemeld vanuit een situatie dat zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving.
2.
Bij besluit van 23 februari 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat zij met ingang van 10 maart 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 18 juli 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3.
De rechtbank heeft overwogen dat de conclusies van de (bezwaar-)verzekeringsartsen naar behoren zijn gemotiveerd. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 24 januari 2011 neergelegd dat appellante in verband met haar duizeligheidsklachten beperkt is voor het werken op hoogte en het werken met risicovolle machines. In verband met de oorsuizingen moet volgens de verzekeringsarts fabriekslawaai worden vermeden. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 24 juni 2011 uiteengezet dat de verhoogde tensie, een verslechterende nierfunctie in combinatie met de matig gereguleerde diabetes het aannemelijk maken dat appellante malaisegevoelens ervaart met een afgenomen inspanningstolerantie. Een beperking in werktijden is hiervoor niet geïndiceerd, mits de werkzaamheden fysiek niet inspannend zijn. De bezwaarverzekeringsarts heeft daarom de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast met een beperking op het item aaneengesloten lopen. Bij gebrek aan informatie van de behandelend psychiater heeft de bezwaarverzekeringsarts de diagnose aanpassingsstoornis gehandhaafd. De door de verzekeringsarts genoemde beperkingen ten aanzien van deadlines en omgaan met conflicten zijn volgens de bezwaarverzekeringsarts hiermee in lijn. In de gedingsukken is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun te vinden voor de stelling van appellante dat het Uwv haar belastbaarheid op de datum in geding heeft overschat. Het Uwv heeft volgens de rechtbank voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellante. Nu deze toelichting pas in de loop van de procedure is gegeven, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dit vernietigde besluit in stand blijven.
4.1.
Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten. Appellante heeft herhaald dat zij van mening is door haar gezondheidsklachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen op en na de datum in geding nog niet in staat te zijn geweest tot het verrichten van arbeid. Volgens appellante is er aanleiding een urenbeperking aan te nemen.
4.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv heeft erop gewezen dat de door appellante vermelde klachten dezelfde zijn als die door de bezwaarverzekeringsarts in zijn beschouwing zijn vermeld. Bij de vaststelling van arbeidsmogelijkheden en beperkingen is met de genoemde klachten rekening gehouden. Dat dit in onvoldoende mate zou zijn gebeurd, wordt in het beroepschrift niet onderbouwd. Ook voor de stelling dat de klachten aanleiding zouden zijn voor het stellen van een urenbeperking ontbreekt volgens het Uwv een nadere onderbouwing.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Ter zitting heeft de gemachtigde van appellante toegelicht dat het hoger beroep zich slechts richt tegen de medische onderbouwing van het bestreden besluit. Zij kan zich met name niet vinden in de omstandigheid dat het Uwv geen aanleiding heeft gezien voor het aannemen van een urenbeperking. Appellante heeft bevestigd dat als wordt uitgegaan van de juistheid van de FML de door de bezwaararbeidsdeskundige voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid geselecteerde functies in medisch opzicht voor haar geschikt zijn te achten.
5.2.
De overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de medische beoordeling van het bestreden besluit en de uitgangspunten die aan die overwegingen ten grondslag liggen, worden onderschreven. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van hetgeen al in beroep is aangevoerd met betrekking tot de medische onderbouwing van het bestreden besluit. Appellante heeft haar standpunt dat er op energetische en preventieve gronden aanleiding bestaat voor een urenbeperking ook in hoger beroep niet onderbouwd. Ook overigens is niet gebleken dat het standpunt van het Uwv dat er geen aanleiding bestaat voor het aannemen van een urenbeperking onjuist is. Er zijn evenmin aanknopingspunten voor het oordeel dat dat de belastbaarheid van appellante, gemeten naar objectieve maatstaven, meer of zwaarder beperkt is dan door het Uwv met de FML is aangenomen.
5.3.
Uit hetgeen is overwogen in 5.1 en 5.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover aangevochten.
5.4.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2014.
(getekend) M. Greebe
(getekend) S. Aaliouli
IvZ