ECLI:NL:CRVB:2014:2668
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 augustus 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 12 maart 2009 ziek meldde vanwege lage rugklachten, ontving op dat moment een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uwv concludeerde dat appellante met ingang van 10 maart 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de WIA-uitkering. Dit besluit werd door de rechtbank Amsterdam in een eerdere uitspraak bevestigd, maar appellante ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 25 juni 2014 heeft de gemachtigde van appellante, mr. E. Wolter, de medische onderbouwing van het Uwv betwist. Het Uwv, vertegenwoordigd door mr. J. Koning, verdedigde de eerdere beslissing. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de medische rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren en dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt waren. Appellante voerde aan dat haar gezondheidsklachten niet adequaat waren meegenomen in de beoordeling en dat er aanleiding was voor een urenbeperking.
De Raad oordeelde dat de argumenten van appellante in hoger beroep voornamelijk herhalingen waren van eerdere stellingen en dat er geen nieuwe onderbouwing was voor de claim dat een urenbeperking noodzakelijk was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de belastbaarheid van appellante correct was vastgesteld. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de beslissing van de rechtbank en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.