ECLI:NL:CRVB:2014:2666

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 augustus 2014
Publicatiedatum
6 augustus 2014
Zaaknummer
12-3069 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering bij minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een WIA-uitkering aan appellant, die als heftruckchauffeur werkte. Appellant was uitgevallen door psychische en lichamelijke klachten en het Uwv had vastgesteld dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De Raad beoordeelde of de medische beoordeling van het Uwv volledig en zorgvuldig was. Appellant had in hoger beroep zijn medische beroepsgronden herhaald en stelde dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onvolledig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn hartklachten. De Raad oordeelde dat het Uwv de FML niet had aangepast naar aanleiding van aanvullende beperkingen, maar dat de belastbaarheid van appellant voldoende inzichtelijk was vastgelegd. De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geduide functies de belastbaarheid van appellant niet overschreden. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.948,- bedroegen. Tevens werd bepaald dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 115,- aan appellant diende te vergoeden.

Uitspraak

12/3069 WIA
Datum uitspraak: 6 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 13 april 2012, 11/2861 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.G.M. Lodder, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Lodder. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft werkzaamheden verricht als heftruckchauffeur voor 38 uur per week. Hij is als gevolg van psychische en lichamelijke klachten voor dit werk uitgevallen. Het Uwv heeft de laatste dag van de wachttijd op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) vastgesteld op 22 november 2010.
1.2. Bij besluit van 7 januari 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van
23 november 2010 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek is gebleken dat hij minder dan
35% arbeidsongeschikt is.
1.3. Bij besluit van 5 augustus 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 januari 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit, ondanks enige onzorgvuldigheid bij de vastlegging van het medisch onderzoek, op een voldoende deugdelijke medische grondslag berust. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft volgens de rechtbank in het rapport van 4 augustus 2011 toereikend gemotiveerd dat de geduide functies de belastbaarheid van appellant, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 december 2010 en zoals volgt uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 17 juni 2011, niet overschrijden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn medische beroepsgronden herhaald. Hij acht zichzelf niet in staat om de werkzaamheden verbonden aan de geduide functies te verrichten. De FML is onvolledig en het rapport van 17 juni 2011 is onzorgvuldig tot stand gekomen. De rechtbank heeft volgens appellant ten onrechte geoordeeld dat de brief van psychiater
J.H. Bent van 19 januari 2012 niet ziet op de periode in geding. Daarnaast is onvoldoende rekening gehouden met zijn hartklachten. Appellant verwijst naar informatie van de behandelende cardiologen van 24 oktober 2013 en 5 december 2013. De functie medewerker tuinbouw is ongeschikt door bovenmatige fysieke belasting, de functie textielproductenmaker door het werken met gevaarlijke machines en de functie huishoudelijk medewerker gebouwen is volgens appellant door de bezwaarverzekeringsarts afgewezen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Daarbij is verwezen naar een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 30 december 2013 en naar rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige van 19 september 2013 en 4 november 2013.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Eerst moet de vraag worden beantwoord of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat de medische beoordeling die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit volledig en zorgvuldig is. Het Uwv heeft verzuimd de FML van 8 december 2010 aan te passen naar aanleiding van de aanvullende beperkingen die zijn omschreven in het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 17 juni 2011. Dit neemt niet weg dat de belastbaarheid en beperkingen van appellant inzichtelijk en toetsbaar zijn vastgelegd met de beschrijving daarvan in het verzekeringsgeneeskundig rapport.
4.2.
Het Uwv heeft bij de medische beoordeling rekening gehouden met de informatie van Indigo en het Centrum voor Transculturele Geestelijke Gezondheidszorg (NOAGG). De diagnose van Indigo in 2009 komt overeen met de diagnose van NOAGG, zoals blijkt uit de brieven van 3 juni 2011 en 28 oktober 2011. Appellant heeft geen medische stukken ingediend waaruit naar voren komt dat het Uwv in onvoldoende mate rekening heeft gehouden met de psychische klachten op 23 november 2010. De informatie van psychiater Bent van 19 januari 2012 heeft geen betrekking op deze in geding zijnde datum. Datzelfde geldt voor de informatie over de hartklachten. Uit het rapport van de verzekeringsarts van
8 december 2010 blijkt dat appellant met ingang van 9 april 2007 volledig hersteld is verklaard na doorgemaakte hartklachten en uit de informatie van de huisarts blijkt dat appellant in maart 2010 geen hartklachten heeft. Tijdens de hoorzitting op 13 april 2011, in bijzijn van de bezwaarverzekeringsarts, heeft appellant geen melding gemaakt van hartklachten. In zijn rapport van 30 december 2013 heeft de bezwaarverzekeringsarts terecht geconcludeerd dat de door appellant in hoger beroep overgelegde informatie van de cardioloog van bijna drie jaar na de datum in geding is en niet op die datum betrekking heeft. De gronden die appellant in hoger beroep ten aanzien van de medische beoordeling heeft aangevoerd slagen niet.
4.3.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of uitgaande van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid appellant geschikt is te achten voor de geduide functies. In hoger beroep heeft het Uwv met een rapport van 19 september 2013 aanvullend gemotiveerd dat deze functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijden. De door appellant ingediende beroepsgronden tegen de geduide functies heeft het Uwv in het rapport van
4 november 2013 gemotiveerd weerlegd. Op grond van het geheel van de voorliggende gegevens van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS), in samenhang bezien met de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten, is voldoende inzichtelijk en toetsbaar dat de als grondslag voor de schatting in aanmerking genomen functies, ook werkelijk geschikt zijn te achten voor appellant. Van bovenmatige fysieke belasting en van het werken met gevaarlijke machines is geen sprake. De gehandhaafde functie van huishoudelijk medewerker gebouwen is voor appellant geschikt.
4.4.
Het Uwv heeft niet eerder dan met het rapport van 19 september 2013 toereikend gemotiveerd waarom de voor de schatting gebruikte functies voor appellant passend zijn. Er is daarom reden het Uwv te veroordelen tot het vergoeden van de door appellant in beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten worden begroot op € 974,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 974,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.948,-.
5.
Uit overwegingen 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag groot € 1.948,- te
betalen door het Uwv;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 115,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter, in tegenwoordigheid van
D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2014.
(getekend) M. Greebe
(getekend) D.E.P.M. Bary

RK