In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 augustus 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellante had een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Zij verzocht om een IVA-uitkering, die gebaseerd is op volledige arbeidsongeschiktheid. De Raad oordeelde dat de in hoger beroep overgelegde medische gegevens geen nieuwe informatie bevatten die zou aantonen dat appellante op de datum in geding, 6 september 2010, volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De Raad bevestigde de eerdere beslissing van het Uwv, dat appellante recht had op een WGA-uitkering en niet op een IVA-uitkering.
De procedure begon met de aanvraag van appellante voor een WIA-uitkering op 4 juni 2010, na uitval van haar werk als medewerkster in een drogisterij op 18 september 2008. Het Uwv had op basis van medisch en arbeidskundig onderzoek besloten dat appellante recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering. Appellante ging in bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarbij werd gesteld dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had verricht en dat er geen objectieve medische onderbouwing was voor de claims van appellante.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunten, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank de gronden voldoende had gemotiveerd en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die een ander oordeel rechtvaardigden. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat appellante niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, en bevestigde de eerdere uitspraak. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.