ECLI:NL:CRVB:2014:2637

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 augustus 2014
Publicatiedatum
5 augustus 2014
Zaaknummer
13-1869 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens onvoldoende informatie over woonsituatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van bijstand aan appellante, die sinds 1 juni 1998 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De gemeente Slochteren had de bijstand van appellante op 5 juli 2012 ingetrokken, omdat zij onvoldoende informatie had verstrekt over haar woonsituatie. Appellante had in juni 2012 gemeld dat zij niet meer op haar uitkeringsadres woonde, maar gaf geen duidelijkheid over haar verblijfplaats. De Raad oordeelde dat appellante niet had voldaan aan haar verplichting om juiste en volledige informatie te verstrekken over haar woonadres, wat essentieel is voor het vaststellen van recht op bijstand. De Raad bevestigde dat het college bevoegd was om de bijstand op te schorten en later in te trekken, omdat appellante niet had aangetoond dat zij haar hoofdverblijf in de gemeente Slochteren had.

Uitspraak

13/1869 WWB
Datum uitspraak: 5 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
27 februari 2013, 12/1096 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Slochteren (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.Tj. van Dalen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2014. Voor appellant is
mr. J.O. Hovinga, kantoorgenoot van mr. Van Dalen, verschenen. Het college heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving vanaf 1 juni 1998 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Volgens de gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens woonde zij vanaf 3 augustus 2011 aan het [adres 1] (uitkeringsadres).
1.2.
Op 13 juni 2012 heeft de gemeente Slochteren een telefonische melding ontvangen van de gemeente Bellingwedde dat appellante bij een kennis in[plaats] verblijft en op zoek is naar een woning. Zij woont niet meer op het uitkeringsadres. Bij besluit van
14 juni 2012 heeft het college het recht op bijstand van appellante vanaf 1 juni 2012 tijdelijk opgeschort op de grond dat zij verzuimd heeft om informatie te verstrekken over haar verhuizing. Zij is daarbij in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen door voor
22 juni 2012 gegevens aan te leveren waaruit blijkt hoe haar woonsituatie vanaf 3 augustus 2011 is geweest en hoe haar huidige woonsituatie is. Daarbij is vermeld dat als appellante niet op tijd het verzuim herstelt de bijstand met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB wordt beëindigd. Appellante heeft in reactie hierop telefonisch op 22 juni 2012 gemeld dat het uitkeringsadres niet veilig voor haar is om te wonen en dat ze daarom vaak verblijft aan het adres [adres 2].
1.3.
Bij onaangekondigde huisbezoeken op 29 juni 2012 aan het adres [adres 2] en het uitkeringsadres is appellante niet getroffen. Vervolgens heeft op 3 juli 2012 een telefonisch aangekondigd huisbezoek plaatsgevonden aan het adres [adres 2]. Appellante is daar niet aangetroffen maar wel [naam], die op dat adres in een stacaravan verbleef, en die daarbij heeft verklaard dat appellante niet in de stacaravan, maar op het uitkeringsadres verblijft. Vervolgens is op die dag opnieuw een huisbezoek aan het uitkeringsadres afgelegd, waarbij appellante wederom niet is aangetroffen. De bevindingen van de huisbezoeken zijn neergelegd in een rapportage die is opgesteld vanaf 22 juni 2012.
1.4.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van
5 juli 2012 de bijstand van appellante met ingang van 1 juni 2012 in te trekken.
1.5.
Bij besluit van 18 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen de besluiten van 14 juni 2012 en 5 juli 2012 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft daarbij aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van een bijzondere situatie. Het uitkeringsadres is een woonboerderij die op de nominatie staat te worden gesloopt. Omdat appellante al geruime tijd op zoek was naar een vaste woon- en verblijfplaats heeft ze in overleg met de gemeente een bruikleenovereenkomst gesloten met de Dienst Landelijk Gebied en is zij in de woonboerderij gaan wonen. Al snel bleek dat sprake was van gezondheidsrisico's voor haar en voor haar honden vanwege ontsnappend rioolgas. Zij heeft hierover geklaagd bij de gemeente maar die heeft niets met de klachten gedaan. Appellante kon hierdoor tijdelijk niet meer op het uitkeringsadres wonen. Vanaf 1 juni 2012 heeft zij een zwervend bestaan geleid. Het was evenwel niet haar bedoeling om haar woonplaats definitief naar elders te verplaatsen. Indien de gemeente naar aanleiding van haar klachten het riool had gerepareerd zou de onduidelijke woonsituatie niet zijn ontstaan.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ten aanzien van de opschorting
4.1.
Het besluit van 14 juni 2012 berust op toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB. Ingevolge die bepaling heeft het bijstandverlenend orgaan de bevoegdheid tot opschorting van het recht op bijstand indien de betrokkene de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, of indien de betrokkene anderszins onvoldoende medewerking verleent.
4.2.
Voorop staat dat controleerbare gegevens over de feitelijke woon- en verblijfplaats van essentieel belang zijn voor de beantwoording van de vraag of iemand recht heeft op bijstand. Appellante heeft niet voldaan aan de verplichting om juiste en volledige informatie over haar woonadres te verstrekken. Zij had immers bij de gemeente Bellingwedde te kennen gegeven te verblijven in [plaats], terwijl zij het college hierover niet had geïnformeerd. Dat appellante bij de gemeente Slochteren heeft geklaagd over de riolering ontslaat haar niet van de verplichting om aan het college te melden dat zij niet meer op het uitkeringsadres woonachtig is. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar ter zake geen verwijt valt te maken. Dit betekent dat het college vanwege de onduidelijke woonsituatie van appellante bevoegd was tot opschorting van het recht op bijstand.
Ten aanzien van de intrekking
4.3.
Anders dan het college in het verweerschrift heeft vermeld berust de intrekking van de bijstand op artikel 54, derde lid, onder a, van de WWB. De intrekking berust op de grond dat appellante onvoldoende inlichtingen heeft verstrekt omtrent haar woonsituatie waardoor zij niet inzichtelijk heeft gemaakt dat zij in de gemeente Slochteren verblijft. Hierdoor kan het college het recht op bijstand vanaf 1 juni 2012 niet vaststellen.
4.4.
Het college heeft de intrekking niet beperkt tot een bepaalde periode. In een dergelijk geval bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het intrekkingsbesluit. Dat betekent dat hier ter beoordeling voorligt de periode van 1 juni 2012 tot en met 5 juli 2012 (periode in geding).
4.5.
Uit de vanaf 22 juni 2012 opgestelde rapportage blijkt dat appellante op 2 juli 2012 in een telefonisch contact heeft meegedeeld dat zij noch op het uitkeringsadres, noch op het eerder door haar genoemde adres aan de [adres 2] verblijft. Zij heeft daarbij niet aangegeven waar zij wel verblijft. Tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft appellante overigens al aangegeven al vanaf 13 maart 2012 niet meer in de gemeente Slochteren te verblijven en in haar auto of bij vrienden op meerdere adressen te hebben verbleven. Tot in hoger beroep heeft appellante geen duidelijkheid gegeven over de adressen waar zij in de periode in geding heeft verbleven. De conclusie van het college dat appellante niet inzichtelijk heeft gemaakt dat zij in de periode in geding haar hoofdverblijf heeft gehad in de gemeente Slochteren kan derhalve worden onderschreven. Dat appellante bij de gemeente heeft geklaagd over de riolering op het uitkeringsadres, ontslaat haar, zoals gezegd, niet van de verplichting om duidelijkheid te geven over haar woonsituatie. Het college heeft zich dan ook op goede gronden op het standpunt gesteld dat het recht van appellante op bijstand vanaf
1 juni 2012 niet kan worden vastgesteld.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2014.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) A.C. Oomkens

HD