ECLI:NL:CRVB:2014:2630

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 augustus 2014
Publicatiedatum
5 augustus 2014
Zaaknummer
14-592 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van niet-ontvankelijkheid van beroepschrift wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam niet-ontvankelijk verklaard wegens een niet-verschoonbare termijnoverschrijding. Appellant had in 2009 bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. Appellant stelde dat de rechtbank ten onrechte de datum van een eerdere uitspraak van de Raad als aanvangsdatum van de beroepstermijn had gehanteerd. De Raad oordeelde echter dat de termijn was aangevangen op de dag na de bekendmaking van het bestreden besluit, wat leidde tot een termijn die eindigde op 27 mei 2009. Aangezien het beroepschrift pas op 14 mei 2012 was ingediend, was de termijn ruimschoots overschreden. De Raad concludeerde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was om eerder beroep in te stellen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/592 WWB
Datum uitspraak: 5 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 december 2013, 12/2368 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2014. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.E. Braak.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij brief van 23 januari 2009 heeft het college aan appellant meegedeeld dat hij nog een totaalschuld heeft van € 33.402,78 aan de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Rotterdam (hierna: dienst SZW) wegens ten onrechte verleende bijstand. Op zijn verzoek om informatie over de opbouw van deze schuld zijn hem een vijftal, al eerder aan hem verzonden, besluiten toegezonden. Daarop heeft appellant (deels wederom) bezwaar gemaakt tegen de eerder genomen besluiten tot intrekking en terugvordering. Bij besluit van 15 april 2009 (bestreden besluit) heeft het college deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding.
1.2.
Bij brief van 1 april (lees: mei) 2009 heeft appellant het college verzocht hem het bedrag van € 33.402,78 kwijt te schelden. Deze brief is doorgezonden naar de dienst SZW om te beslissen op het verzoek om kwijtschelding. Tevens is een kopie van deze brief op 14 mei 2009 doorgestuurd aan de rechtbank.
1.3.
Bij uitspraak van 9 september 2010 heeft de rechtbank - na een verzetsprocedure waarbij de rechtbank heeft overwogen dat zonder nader onderzoek niet kan worden vastgesteld of de rechtbank bevoegd is kennis te nemen van de brief van 1 mei 2009 als een beroep gericht tegen het besluit van 15 april 2009 en zo ja, of de termijnoverschrijding in bezwaar al dan niet verschoonbaar kan worden geacht - het beroep tegen het besluit van 15 april 2009 niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
De Raad heeft deze uitspraak bij uitspraak van 27 september 2011 (ECLI:NLCRVB:2011:BT7363) bevestigd. Daarbij heeft de Raad geoordeeld dat de brief van 1 mei 2009 naar zijn inhoud en strekking - uitsluitend - een verzoek om kwijtschelding van een bijstandsvordering bevat. Daarop diende alsnog door het college bij primair besluit te worden beslist, wat nadien ook is gebeurd bij besluit van 6 juli 2009. De Raad heeft geen grond gezien voor het oordeel dat de brief van 1 mei 2009 moet worden opgevat als beroepschrift tegen het besluit op bezwaar van 15 april 2009 en heeft hieraan de conclusie verbonden dat de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
1.5. Bij brief van 14 mei 2012 heeft appellant beroep ingesteld tegen het besluit van 15 april 2009.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit van 15 april 2009 niet-ontvankelijk verklaard wegens een niet-verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank heeft hierbij onder meer overwogen dat bij haar in 1.3 genoemde uitspraak van 9 september 2010 de als beroepschrift aangemerkte brief van appellant van 1 mei 2009 tegen het bestreden besluit weliswaar niet-ontvankelijk is verklaard, maar dat dit is gedaan onder de overweging dat die brief ten onrechte als beroepschrift naar de rechtbank is doorgezonden. Er is dus geen sprake geweest van een eerder beroep tegen het bestreden besluit.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank om de volgende redenen het beroep tegen het bestreden besluit ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank heeft ten onrechte de datum van de onder 1.4 genoemde uitspraak van de Raad als aanvangsdatum van de beroepstermijn gehanteerd, aangezien die uitspraak niet voldoet aan artikel 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In die uitspraak is immers niet vermeld dat hij alsnog beroep tegen het bestreden besluit kon instellen. Daarnaast heeft appellant zijn beroepschrift ingediend zodra hij wist dat dit mogelijk was.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor het van toepassing zijnde wettelijke kader verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1.
Anders dan appellant aanneemt, heeft de rechtbank niet 27 september 2011 als aanvangsdatum van de beroepstermijn gehanteerd. De rechtbank is er - terecht - vanuit gegaan dat de termijn is aangevangen met ingang van de dag na die waarop het bestreden besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, in dit geval dus met ingang van 16 april 2009. Dit betekent dat de termijn eindigde op 27 mei 2009.
4.2.
Vaststaat dat de rechtbank het beroepschrift van appellant na 27 mei 2009 heeft ontvangen. De termijn om beroep in te stellen is dan ook ruimschoots overschreden.
4.3.
Voor zover appellant met zijn stelling over artikel 3:45 van de Awb heeft willen betogen dat niet is voldaan aan het bepaalde in dit artikel, omdat in de uitspraak van de Raad van
27 september 2011 niet is vermeld dat alsnog beroep kon worden ingesteld tegen het bestreden besluit, faalt dit betoog. In artikel 3:45, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld, daarvan bij de bekendmaking en bij de mededeling van het besluit melding wordt gemaakt. Hierbij wordt vermeld, zoals in het tweede lid is bepaald, door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld. Vaststaat dat dit in het bestreden besluit is vermeld. Niet valt in te zien dat de Raad in zijn uitspraak van
27 september 2011 appellant erop had moeten wijzen dat hij alsnog beroep kon instellen tegen het bestreden besluit.
4.4.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat was om eerder dan op 14 mei 2012 een beroepschrift in te dienen. Met de rechtbank is de Raad dan ook van oordeel dat van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake is.
4.5.
Wat onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van
C.E.M. van Paddenburgh als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
5 augustus 2014.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) C.E.M. van Paddenburgh

HD