ECLI:NL:CRVB:2014:2627

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 augustus 2014
Publicatiedatum
5 augustus 2014
Zaaknummer
13-2420 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling bijstandsaanvraag en buiten behandelingstelling door college

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een bijstandsaanvraag van appellante, die op 15 maart 2012 bij het college van burgemeester en wethouders van Utrecht een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) heeft ingediend. Het college heeft appellante op 18 april 2012 verzocht om aanvullende gegevens te verstrekken, waaronder bankafschriften en informatie over haar schulden. Appellante heeft niet tijdig gereageerd op dit verzoek, ondanks een verlenging van de termijn tot 4 mei 2012. Het college heeft vervolgens op 9 mei 2012 besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat de benodigde gegevens ontbraken.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de gevraagde gegevens niet noodzakelijk waren voor de beoordeling van haar recht op bijstand en dat de hersteltermijn onredelijk kort was. De Raad heeft echter geoordeeld dat het college appellante voldoende gelegenheid heeft gegeven om haar aanvraag aan te vullen en dat de gevraagde gegevens essentieel waren voor de beoordeling van haar bijstandsaanvraag.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet tijdig de benodigde gegevens heeft ingeleverd en dat het college op basis van de wet bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen. De beroepsgronden van appellante zijn verworpen, en de Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan.

Uitspraak

13/2420 WWB
Datum uitspraak: 5 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 29 maart 2013, 12/3313 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.A.R. Schuckink Kool, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Schuckink Kool. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
W. van Beveren.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft zich op 15 maart 2012 bij het college gemeld voor een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 18 april 2012 heeft appellante een door haar ondertekend aanvraagformulier en bewijsstukken ingediend.
1.2.
Bij brief van 18 april 2012 heeft het college appellante verzocht om vóór 25 april 2012 de volgende gegevens in te leveren:
“ -verklaring van Altrecht, waaruit de opname per 23-04-2012 blijkt. Graag met vermelding op welke dag je naar huis mag (weekend) en op welke dag je weer wordt verwacht in de kliniek.
- van rekeningnummer [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] alle bankafschriften welke vallen in de periode 15-12-2011 tot 15-03-2012. Indien deze rekeningen niet meer bestaan, dan s.v.p. een bewijs waaruit blijkt dat ze niet meer bestaan.
- gegevens schulden.”
1.3.
Naar aanleiding van een daartoe strekkend telefonisch verzoek van appellante heeft het college bij brief van 27 april 2012 de termijn voor het inleveren van de ontbrekende gegevens tot uiterlijk 4 mei 2012 verlengd. Daarbij is vermeld dat als appellante niet op tijd reageert of niet alle gevraagde stukken inlevert, de aanvraag niet in behandeling wordt genomen. Voorts is vermeld dat als appellante op tijd aangeeft dat het haar niet lukt om alle gegevens vóór
4 mei 2012 in te leveren, de termijn kan worden verlengd waarbinnen de gegevens moeten worden verstrekt. Appellante heeft niet uiterlijk op 4 mei 2012 gereageerd op de brief van 18 april 2012. Wel heeft het college op 8 mei 2012 een deel van de gevraagde stukken ontvangen.
1.4.
Bij besluit van 9 mei 2012 heeft het college appellante meegedeeld dat haar aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in behandeling wordt genomen.
1.5.
Bij besluit van 3 september 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 9 mei 2012 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2,
tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Niet in geschil is dat het college appellante in de gelegenheid heeft gesteld de aanvraag aan te vullen en dat die aanvulling niet binnen de aan appellante gegeven termijn, die eindigde op 4 mei 2012, heeft plaatsgevonden.
4.3.
Appellante voert aan dat een deel van de gevraagde gegevens niet noodzakelijk waren om het recht van appellante op bijstand te kunnen beoordelen. Deze beroepsgrond slaagt niet. Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is de financiële situatie van de aanvrager namelijk een essentieel gegeven. Afschriften van bank- of spaarrekeningen van appellante en gegevens over haar schulden zijn noodzakelijk voor een goede beoordeling van de aanvraag. De verklaring van Altrecht geestelijke gezondheidszorg was noodzakelijk om onder meer inzicht te krijgen in de feitelijke woonsituatie van appellante en daarmee ook voor de beoordeling van het recht op bijstand en de vaststelling van de toe te passen bijstandsnorm.
4.4.
Appellante voert verder aan dat de op 27 april 2012 gestelde hersteltermijn tot 4 mei 2012 in het licht van de omstandigheden van haar geval als onredelijk kort moet worden bestempeld, zelfs al is appellante daarbij in de gelegenheid gesteld om wederom uitstel te krijgen en kon dit uitstel ook door iemand anders namens haar worden verzocht. Deze beroepsgrond slaagt niet. Gelet op de aard van de gegevens die nog moesten worden verstrekt, kan de geboden hersteltermijn van ongeveer zeven dagen op zichzelf niet als onredelijk kort worden aangemerkt. Daarbij komt dat het college aan appellante al een hersteltermijn van een week had verleend, zodat de in totaliteit geboden termijn twee weken bedroeg. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij niet in staat was de gevraagde gegevens tijdig in te dienen of om uitstel te verzoeken. De enkele stelling van appellante dat zij op doordeweekse dagen verbleef in een instelling voor geestelijke gezondheidszorg en alleen de weekenden thuis was, is daartoe niet voldoende. In aanmerking genomen dat appellante wel in staat is geweest om bij de eerste hersteltermijn om verlenging van die termijn te verzoeken, valt niet in te zien dat, voor zover het opvragen van de gevraagde bankgegevens (nog) meer tijd vergde dan de gegeven tweede hersteltermijn, zij niet in staat is geweest om tijdig, vóór afloop van de tweede hersteltermijn om verlenging van die termijn te verzoeken.
4.5.
De beroepsgrond van appellante dat het voor haar niet duidelijk was welke gegevens zij precies moest inleveren, treft geen doel. In de brieven van 18 april 2012 en 27 april 2012 heeft het college duidelijk vermeld welke stukken appellante diende over te leggen. Bovendien is niet gebleken dat appellante binnen de in de brief van 27 april 2012 gegeven hersteltermijnen om uitleg heeft gevraagd of om uitstel of om een nadere termijn heeft verzocht om die gegevens alsnog over te mogen leggen. De omstandigheid dat appellante enkele dagen na het verstrijken van de hersteltermijn alsnog een deel van de gevraagde gegevens bij het college heeft ingeleverd, is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet relevant.
4.6.
Uit wat in 4.2 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb is voldaan, zodat het college bevoegd was de aanvraag van appellante buiten behandeling te stellen. In hetgeen appellante heeft aangevoerd is geen grond gelegen om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
4.7.
Uit 4.6 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van
C.E.M. van Paddenburgh als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
5 augustus 2014.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) C.E.M. van Paddenburgh

HD