Uitspraak
OVERWEGINGEN
- veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 487,-;
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Het geschil betreft de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van betrokkene tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, waarbij de bijstand van betrokkene met 50% werd verlaagd wegens het verliezen van vrijwilligerswerk door eigen toedoen. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt via haar gemachtigde, mr. P.A.M. de Haan-van de Laak, maar heeft de vereiste machtiging niet tijdig overgelegd. Het college heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het beroep tegen deze beslissing ongegrond verklaard, maar het beroep tegen een ander bestreden besluit gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuwe beslissing te nemen.
In hoger beroep heeft het college de aangevallen uitspraak bestreden, stellende dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college niet zorgvuldig heeft gehandeld door de machtiging van mr. De Haan niet te betrekken bij de besluitvorming. De Raad heeft vastgesteld dat het college doorgaans machtigingen die buiten de hersteltermijn zijn ontvangen, betrekt in de besluitvorming. De vertegenwoordiger van het college heeft ter zitting van de Raad bevestigd dat in dit geval mogelijk niet zorgvuldig is gehandeld, wat de Raad heeft meegenomen in zijn beoordeling.
De Raad heeft geconcludeerd dat het college in dit geval in redelijkheid geen gebruik kon maken van de bevoegdheid om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de omstandigheden wijzen op een gebrek aan zorgvuldigheid. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het college is veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 487,-. Tevens is bepaald dat er griffierecht van € 478,- wordt geheven.