ECLI:NL:CRVB:2014:2624
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen maatregelen van het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe inzake arbeidsinschakeling en bijstandsverlening
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe ongegrond werd verklaard. Appellanten ontvangen bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en zijn betrokken bij een Work-First-traject. Het college heeft maatregelen opgelegd omdat appellante onvoldoende gebruik heeft gemaakt van het aangeboden traject en onjuiste informatie heeft verstrekt op reiskostendeclaratieformulieren. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 5 augustus 2014 uitspraak gedaan in deze zaak.
De Raad heeft vastgesteld dat appellanten bij verschillende gelegenheden niet of onvoldoende gebruik hebben gemaakt van de voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Dit leidde tot een verlaging van de bijstandsverlening. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de maatregelen terecht waren opgelegd. In hoger beroep hebben appellanten hun bezwaren tegen deze maatregelen herhaald, maar de Raad heeft geconcludeerd dat de opgelegde maatregelen in overeenstemming zijn met de Maatregelenverordening van de gemeente Midden-Drenthe.
De Raad heeft de argumenten van appellanten, waaronder het beroep op de recidivebepaling en de stelling dat er met twee maten wordt gemeten, verworpen. De Raad heeft geoordeeld dat de gedragingen van appellante, zoals het drijven van handel op de werkvloer en het niet correct invullen van declaratieformulieren, voldoende grond vormden voor de opgelegde maatregelen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard.